Bij uitspraak van 23 april 2015 heeft de rechtbank Gelderland, sector bestuursrecht, een beslissing gegeven op het beroep van [appellant] in een procedure die hij had geëntameerd tegen de Raad van Bestuur van het Kadaster te Apeldoorn. Voor zover hier van belang heeft de rechtbank in deze uitspraak overwogen:
“In geschil is de vraag of verweerder [de Raad van Bestuur van het Kadaster, toevoeging hof] op eigen kosten over had moeten gaan tot de door eiser [ [appellant] , toevoeging hof] gevraagde grensreconstructie. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van artikel 57, derde lid, van de Kadasterwet dienen belanghebbenden aanwijs te geven aan de landmeter indien dit naar het oordeel van de landmeter noodzakelijk is ten behoeve van de bijhouding van de basisregistratie kadaster. Volgens het relaas van bevindingen opgemaakt naar aanleiding van de aanwijs in 1997 zijn beide partijen destijds verschenen om aanwijs te geven, waarbij [geïntimeerde] werd vertegenwoordigd door [geïntimeerde sub 2] . In het verweerschrift van 31 oktober 2014 en ter zitting heeft verweerder toegelicht hoe de aantekeningen op het veldwerk gelezen dienen te worden. Uit het veldwerk en de toelichting van verweerder daarop kan worden afgeleid dat de landmeter de aanwijs van partijen heeft vergeleken met de aan de akte gehechte en mede ingeschreven tekening. Volgens de akte betreft de tekening slechts een schetsmatige weergave van de situatie ter oriëntering van partijen. Bovendien zijn de maten op de tekening bij de akte niet exact aangegeven en was ten behoeve van de uitmeting van de grenzen aanwijs van partijen noodzakelijk. De landmeter is bij de beoordeling van de tekening tot de conclusie gekomen dat deze niet aan de perceelsvorming in de weg stond.
De stelling van eiser dat [appellant] niet bij de aanwijs aanwezig is geweest, hetgeen ook is neergelegd in een door [appellant] opgestelde verklaring, wordt door de rechtbank niet gevolgd. De enkele ontkenning van de aanwezigheid bij de aanwijs is immers onvoldoende om niet van de juistheid van het relaas van bevindingen uit te gaan. De rechtbank verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hierna: Afdeling) van 19 december 2012 (www.raadvanstate.nl, 201110407/1/A3). De rechtbank overweegt voorts onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2013 (www.raadvanstate.nl, 201206053/1/A3) dat het op de weg van partijen ligt om na de aanwijs te controleren of de grenzen overeenkomstig deze aanwijs zijn gevormd. Zoals hierboven reeds is opgemerkt kan echter niet worden vastgesteld dat de kennisgeving van de perceelsvorming ook daadwerkelijk aan [appellant] is verzonden. Wel staat vast dat er geen bezwaar is gemaakt tegen de perceelsvorming. Eveneens kan worden vastgesteld dat voor [appellant] ook de mogelijkheid heeft open gestaan om bezwaar te maken tegen de toedeling in het kader van de Herinrichting Ooijpolder, waarvan (ook) geen gebruik is gemaakt.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de grenzen tussen perceel 1 en perceel 2 overeenkomstig de aanwijs van partijen en in overeenstemming met de ingeschreven akte zijn gevormd, en overeenkomstig zijn weergegeven in de basisregistratie kadaster. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de kadastrale grenzen niet op de juiste wijze zijn vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom in redelijkheid kunnen weigeren om over te gaan tot een reconstructie van de perceelsgrenzen op eigen kosten.”