Uitspraak
[appellant],
1.Stichting Lefier,
Lefier,
2. [geïntimeerde 2] ,
[geïntimeerde 2],
[adres] . [geïntimeerde 3] ,
[geïntimeerde 3],
Lefier c.s.,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
te verklaren voor recht dat appellant eigenaar is van het gedeelte van het perceel
te verklaren voor recht dat geïntimeerden onrechtmatig jegens appellanten handelen en hebben gehandeld door het gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente
geïntimeerde sub 1 (de stichting ‘Stichting Lefier’) te veroordelen om binnen vier weken na betekening van het in dezen te wijzen arrest het gedeelte van het perceel, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale aanduiding 1] , ter plaatse van de zijgang en de (voormalige) lichthof , zoals nader in de dagvaarding van 10 mei 2012, de conclusie van 11 oktober 2012, deze memorie en de bij deze processtukken overgelegde producties is omschreven, alsmede de kelder in het perceel [kadastrale aanduiding 2] , te ontruimen en te verlaten met alles wat zich daarop van de zijde van geïntimeerde sub 1 bevindt, voor zover zulks ter uitvoering van de op 7 oktober 2005 verleende bouwvergunning is gerealiseerd, meer in het bijzonder het verwijderen van de (bouw)werken die daarop of daarboven ter uitvoering van die bouwvergunning zonder toestemming van appellant zijn gerealiseerd, met machtiging aan appellant om, indien geïntimeerde sub 1 daarmee in gebreke zou blijven, die ontruiming zelf uit te voeren, desnoods met behulp van de sterke arm en op kosten van geïntimeerde sub 1, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 5.000,- voor iedere dag dat geïntimeerde sub 1 in gebreke blijft, met een maximum van EUR 500.000,-, althans een door uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen dwangsom;
geïntimeerde sub 1 (de stichting ‘Stichting Lefier’) te verbieden om appellant te
geïntimeerden sub 2 (de heer [geïntimeerde 2] ) en sub [adres] (mevrouw [geïntimeerde 3] ) te veroordelen om binnen vier weken na betekening van dit vonnis, bij notariële akte, afstand te doen van het recht van erfdienstbaarheid “ten behoeve van het perceel [adres] e te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale aanduiding 3] als heersend erf, inhoudende het recht voor de gerechtigde tot het heersend erf tot het aanbrengen, hebben, houden, onderhouden, verwijderen en vervangen van een dakterras met toebehoren, waaronder begrepen voorzieningen welke zijn of dienen te worden getroffen voor de beloopbaarheid van het dakterras, een en ander op de locatie alwaar het thans aanwezige dakterras (dat feitelijk al behoort bij en in gebruik is bij de gerechtigde tot het heersend erf) zich bevindt)”, althans om geïntimeerden te veroordelen om er in te voorzien dat dit recht van erfdienstbaarheid, bij notariële akte, wordt gewijzigd, in die zin dat dit recht niet langer betrekking heeft op het deel van het bouwwerk van geïntimeerde sub 1 dat op en/of boven het perceel van appellant is gerealiseerd, alsmede om het dakterras feitelijk te ontruimen, met machtiging aan appellant om, indien geïntimeerden sub 2 en [adres] daarmee in gebreke zou blijven, die ontruiming zelf uit te voeren, desnoods met behulp van de sterke arm en op kosten van geïntimeerden sub 2 en [adres] , een en ander op straffe van een hoofdelijke dwangsom van EUR 5.000,- voor iedere dag dat geïntimeerden sub 2 en [adres] in gebreke blijven, met een maximum van EUR 500.000,-, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom, met bepaling dat de één betaald hebbende, de ander bevrijd zijnde;
geïntimeerden hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade, die appellant heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de inbreuk op zijn eigendomsrechten met betrekking tot het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale aanduiding 1] , zoals nader in de dagvaarding van 10 mei 2012, de conclusie van 11 oktober 2012, deze memorie en de bij deze processtukken overgelegde producties is omschreven, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale aanduiding 1] , alsmede met betrekking tot de kelder in het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale aanduiding 2] , nader op de maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg;
te verklaren voor recht dat appellant, althans de eigenaar van het perceel kadastraal
te verklaren voor recht dat geïntimeerde sub 1 (de stichting ‘Stichting Lefier’)
geïntimeerde sub 1 (de stichting ‘Stichting Lefier’), althans de eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale aanduiding 2] , te verbieden om appellant het ongestoorde genot van het onder VII bedoelde recht van uitgang dat, althans van een erfdienstbaarheid die, hem het recht geeft om via de nader in de dagvaarding van 10 mei 2012, de conclusie van 11 oktober 2012, deze memorie en de bij deze processtukken overgelegde producties omschreven, zijgang en de lichthof uit te wegen op [naam straat] , te verhinderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,- voor iedere dag dat geïntimeerde sub 1 (de stichting ‘Stichting Lefier’) in gebreke blijft, met een maximum van EUR 500.000,-, althans een door uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen dwangsom;
te bepalen dat het in dezen te wijzen arrest in de openbare registers kan worden
3.De beoordeling
grief Iheeft [appellant] aangevoerd dat de rechtbank in het bestreden vonnis in de rechtsoverwegingen 2.2.1 tot en met 2.7 een onvolledig en daarmee onjuist feitelijk kader heeft weergegeven.
grieven II tot en met XII(waaronder twee keer grief X) legt [appellant] het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor, zodat het hof deze grieven gezamenlijk zal bespreken. Daarbij zal eerst worden ingegaan op de rechtstoestand van de gang en de lichthof en daarna op de situatie met betrekking tot de kelder.
"een werkplaats met bovenwoning aan [adres] met erf open plaats en zijgang te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [kadastrale aanduiding 2] , groot negen en twintig centiare, evenwel met uitzondering van de kelder zich bevindende in gemeld kadastraal perceel [kadastrale aanduiding 2] en welke behoort bij het gebouw staande op het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale aanduiding 1] "hebben geleverd. Daaruit valt op te maken dat met betrekking tot de levering van de zijgang, in tegenstelling tot de kelder, geen enkel voorbehoud is gemaakt. Derhalve moet er vanuit worden gegaan dat is beoogd het pand [adres] met inbegrip de van gang en de lichthof aan [Z] te leveren.
"de panden waarin woonruimte en bedrijfsruimte, plaatselijk bekend [adres] en [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale aanduidingen] (...) evenwel met uitzondering van de kelder, welke zich bevindt in gemeld perceel kadasternummer [kadastrale aanduiding 2] en welke behoort bij het (voormalige) gebouw op het aangrenzende perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale aanduiding 1] ."Slechts met betrekking tot de kelder wordt nog een uitzondering gemaakt. De gang en de lichthof worden niet meer afzonderlijk genoemd. Kennelijk is er zonder meer vanuit gegaan dat de gang en de lichthof deel uitmaken van [adres] .
"met erf, (…) en met mandeeligen uitgang in [naam straat] ",respectievelijk
"met erf en uitgang in [naam straat] ",en
"erf en recht van uitgang in [naam straat] ", wordt in de akte van levering van 7 januari 1997 niet meer gesproken over een erf, voor zover daarmee al de lichthof zou zijn bedoeld, en uitgang dan wel recht op uitgang naar [naam straat] . Het hof maakt daaruit op dat ook [I.] er bij de levering van het braak liggende terrein [adres] / [adres] vanuit is gegaan dat de gang en de lichthof geen onderdeel meer uitmaakten van dit terrein, maar van [adres] .
"De kelder is dichtgegooid, dus deze bestaat niet meer."Naar het oordeel van het hof dient deze verklaring te worden beschouwd als een gerechtelijke erkentenis als bedoeld in artikel 154 lid 1 Rv. Op grond van het tweede lid van deze bepaling kan een gerechtelijke erkentenis slechts worden herroepen, indien aannemelijk is dat zij door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd. Dat [appellant] zijn verklaring onder invloed van dwaling, dan wel niet in vrijheid heeft afgelegd is gesteld, noch gebleken. In het kader van deze procedure moet er dan ook vanuit worden gegaan dat de kelder is volgestort en niet meer als zodanig bestaat. Daarmee zijn de aanspraken van [appellant] op de kelder verloren gegaan. Aan het bewijsaanbod van [appellant] op dit onderdeel komt om die reden geen betekenis meer toe en zal daarom gepasseerd worden.
grieven XIII en XIVdie zien op de veroordeling in de proceskosten in conventie en de compensatie van de proceskosten in reconventie hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven om die reden geen bespreking.