Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de naamloze vennootschapAchmea Schadeverzekering N.V.,gevestigd te Apeldoorn,advocaat: mr. A.J. Schoonen,
[geïntimeerde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
advocaat: mr. E.E.M. van Schaiijk-Bohm,
[geïntimeerde sub 3],wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. T.F.J. van Oorschot.
1.Het geding in eerste aanleg
14 januari 2013 en 25 september 2013 die de kantonrechter (rechtbank Oost-Nederland respectievelijk Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem) tussen [appellant] als eiser en (onder meer) Achmea, [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] als gedaagden heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [C] als materiële werkgever in de zin van artikel 758 lid 4 BW moet worden beschouwd en uit dien hoofde op gelijke wijze als de formele werkgever aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade. Mede gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep zal het hof, nu Achmea - ook in hoger beroep, zie memorie van antwoord sub 1.2 - zich op het standpunt heeft gesteld dat [C] niet de materiële werkgever van [appellant] was, dienen te beoordelen of daarvan sprake was.
Ingevolge artikel 7:658 lid 4 BW is hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, (mede) aansprakelijk voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. Daarbij verwijst het hof naar de uitspraak van de Hoge Raad van 23 maart 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV0616, Davelaar/Allspan). Daarmee is beoogd een grondslag voor aansprakelijkheid te bieden indien hij, die in de uitoefening van zijn bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, tekortschiet in het treffen van veiligheidsmaatregelen en degene die de arbeid verricht daardoor schade lijdt. Naar de bedoeling van de wetgever strekt de bepaling ertoe bescherming te bieden aan personen die zich, wat betreft de door de werkgever (hier: [C]) in acht te nemen zorgverplichtingen, in een met een werknemer vergelijkbare positie bevinden. Dit brengt mee dat art. 7:658 lid 4 BW zich voor toepassing leent indien de persoon die buiten dienstbetrekking werkzaamheden verricht, voor de zorg voor zijn veiligheid (mede) afhankelijk is van degene voor wie hij die werkzaamheden verricht. Of dit het geval is, zal aan de hand van de omstandigheden van het geval bepaald moeten worden, waarbij onder meer van belang zijn de feitelijke verhouding tussen betrokkenen en de aard van de verrichte werkzaamheden, alsmede de mate waarin de ‘werkgever’, al dan niet door middel van hulppersonen, invloed heeft op de werkomstandigheden van degene die de werkzaamheden verricht en op de daarmee verband houdende veiligheidsrisico's. Voor toepassing van artikel 7:658 lid 4 BW is tevens vereist dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden ‘in de uitoefening van het beroep of bedrijf’ van degene in wiens opdracht de arbeid is verricht. Aangenomen moet worden dat de reikwijdte van de bepaling niet beperkt is tot werkzaamheden die tot het wezen van de beroeps- of bedrijfsuitoefening van de desbetreffende opdrachtgever kunnen worden gerekend of normaal gesproken in het verlengde daarvan liggen. Mede gelet op het beschermingskarakter van artikel 7:658 lid 4 BW kunnen daaronder ook andere werkzaamheden vallen, waarbij bepalend is of de verrichte werkzaamheden, gelet op de wijze waarop de desbetreffende opdrachtgever aan zijn beroep of bedrijf invulling pleegt te geven, feitelijk tot zijn beroeps- of bedrijfsuitoefening behoren. Dit zal aan de hand van de omstandigheden van het geval beoordeeld moeten worden (HR 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0616).
Blijkens de voormelde opdrachtbevestiging omvatte het werk tevens: “
SANERING/DEMONTAGEHet verwijderen, afvoeren en storten van de volgende materialen:A) asbest cement golfplaten en afwerkstukkenB) lichtdoorlatende beplating.”
“(…) het ontwerpen, leveren en monteren van dak- en gevelbekleding, daaronder begrepen het eventueel directievoeren over deze projecten (…) alsmede het renoveren en onderhouden van daken en gevels van bestaande gebouwen”. [C] koos er voor, zo volgt uit de gedingstukken, om de werkzaamheden (grotendeels) in onderaanneming aan diverse onderaannemers uit te besteden. Op het desbetreffende project waren meerdere onderaannemers werkzaam. Hieruit volgt dat ook het inschakelen van onderaannemers deel uitmaakte van de bedrijfsvoering van [C]. De werkzaamheden van [A], die blijkens de omschrijving in de Kamer van Koophandel actief was met het detacheren van personeel ten behoeve van de asbestsanering en de overige dienstverlening daaromtrent, betroffen werkzaamheden aan het door Unicom en daarmee aan [C] als bouwproject aangenomen project, te weten “
het leveren en monteren van de dakbeplating, hulpstukken, isolatie en lichtdoorlatende beplating (…)” alsmede het verwijderen van golfplaten, zoals hiervoor onder 4.15 is geciteerd (opdrachtbevestiging dakrenovatie 29 juni 2009 van Unicom aan Betafence).
Het verwijderen van de dakplaten ten behoeve van het kunnen monteren van nieuwe dakplaten betreft daarmee werkzaamheden die [C] als bouwbedrijf in het kader van het renoveren van de daken, ook zelf zou hebben kunnen verrichten.
in de uitoefening van haar bedrijfarbeid liet verrichten door [A] en [appellant]. Dat er sprake was van meerdere schakels maakt dit oordeel niet anders
Uit het onder 4.19 – 4.20 overwogene volgt naar het oordeel van het hof evenwel dat niet is aangetoond dat [C] haar desbetreffende verplichtingen is nagekomen.
artikel 954 lid 2 BW toepassing mist. Achmea is, omdat het ongeval pas een jaar later is gemeld (door de gemachtigde van [appellant]) niet in de gelegenheid geweest om zelfstandig de aansprakelijkheid en de eventuele hoogte van een schade-uitkering te onderzoeken. Er kan dus geen verklaring voor recht worden gegeven dat [C] aanspraak kan maken op verzekering bij Achmea en dat deze laatste dient uit te keren.” (rechtsoverweging 4.4.1).
Dekking I, aard verzekerde werkzaamheden.
Achmea heeft deze stellingen van [appellant] bij memorie van antwoord niet, althans niet voldoende gemotiveerd bestreden zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat, mede tegen de achtergrond van hetgeen hier onder is overwogen omtrent de werkzaamheden van [C]. Zoals [appellant] heeft aangevoerd impliceert het monteren van nieuwe dakplaten bij renovaties per definitie het verwijderen van de oude dakplaten. Dat in het aanvraagformulier alleen het monteren van dak- en gevelbedekking wordt genoemd staat daarmee niet in de weg aan dit oordeel. Hetzelfde geldt voor het negatief beantwoorden van de vraag of nog zaken worden bewerkt, nog daargelaten dat verwijdering van dakplaten niet als een bewerking daarvan valt aan te merken. Anders dan Achmea heeft betoogd vallen daarmee de werkzaamheden waarmee [A] was belast en door [appellant] werden uitgevoerd, onder de dekking van de aansprakelijkheidsverzekering.
De verzekering heeft geen betrekking op een vestiging van het verzekerde bedrijf en/of instelling buiten Nederland.”. De bedoelde polisvoorwaarde ziet klaarblijkelijk op een buitenlandse vestiging van de verzekerde, in dit geval [C], terwijl daarvan geen sprake was. [C] was de opdrachtnemer van Unicom, maar was op haar beurt opdrachtgever van [geïntimeerde sub 2]/[A]. Beide vennootschappen waren niet een vestiging van [C] en in elk geval niet in het buitenland gevestigd. Dat de opdrachtgever een in het buitenland gevestigde rechtspersoon was, wordt niet geraakt door voornoemde bepaling in de polisvoorwaarden en staat daarmee, anders dan Achmea betoogt, niet aan dekking in de weg.
heeft voorts aangevoerd dat hij op het moment van het ongeval weliswaar middellijk bestuurder van [C] was maar dat hij niet bekend was met het ongeval en de daardoor ontstane schade. Dat was hij evenmin op 5 maart 2010 toen Holding Unicom BV werd uitgeschreven als bestuurder van [C] Holding BV. [geïntimeerde sub 3] is, zo voert hij aan, pas bekend geworden met het ongeval van [appellant] met het ontvangen van de dagvaarding in eerste aanleg. Ook [C] is, aldus [geïntimeerde sub 3], niet eerder dan omstreeks 5 november 2010 op de hoogte geraakt van eventuele aansprakelijkheid tegenover [appellant] vanwege het ongeval. [geïntimeerde sub 3] concludeert dat hem noch [C] kan worden verweten dat vóór 5 november 2010 geen melding is gedaan aan Achmea van het ongeval en de gestelde aansprakelijkheid. Ook kan [geïntimeerde sub 3] niet verweten worden dat [C] ná 5 november 2010 geen melding van aansprakelijkheid en schade van [appellant] bij Achmea heeft gedaan. Dat lag op de weg van de toenmalige bestuurder van [C], [I]. Holding BV, aldus [geïntimeerde sub 3] (memorie van antwoord sub 9-11).