ECLI:NL:HR:2011:BO7116
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- C.E. Drion
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot wijziging ouderlijk gezag en vaststelling omgangs- en informatieregeling; internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot wijziging van het ouderlijk gezag en de vaststelling van een omgangs- en informatieregeling. De moeder, wonende in Iran, heeft cassatie ingesteld tegen een eerdere beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 30 september 2009 was gegeven. De vader, die de zoon heeft erkend, heeft verzocht om wijziging van het ouderlijk gezag, maar de moeder voerde aan dat de Nederlandse rechter onbevoegd was, omdat de zoon zijn gewone verblijfplaats niet meer in Nederland had. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de verblijfplaats van de zoon ten tijde van de indiening van het verzoek in Nederland was. Dit oordeel werd in hoger beroep niet bestreden.
Het hof oordeelde dat, nu vaststond dat de zoon ten tijde van de indiening van het verzoekschrift zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, latere wijzigingen in de verblijfplaats geen afbreuk konden doen aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, in overeenstemming met het perpetuatio fori-beginsel. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de klachten van de moeder, die betrekking hadden op de verblijfplaats van de zoon, niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad concludeerde dat het hof gebonden was aan het niet bestreden oordeel van de rechtbank over de verblijfplaats van de zoon en dat de eerdere beslissing van het hof juist was.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de moeder, waarmee de eerdere beschikking van het hof in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt het belang van de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in zaken van ouderlijk gezag en omgangsregelingen, vooral in situaties waarin de verblijfplaats van kinderen in het geding is.