ECLI:NL:HR:2011:BO7116

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/05141
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging ouderlijk gezag en vaststelling omgangs- en informatieregeling; internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot wijziging van het ouderlijk gezag en de vaststelling van een omgangs- en informatieregeling. De moeder, wonende in Iran, heeft cassatie ingesteld tegen een eerdere beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 30 september 2009 was gegeven. De vader, die de zoon heeft erkend, heeft verzocht om wijziging van het ouderlijk gezag, maar de moeder voerde aan dat de Nederlandse rechter onbevoegd was, omdat de zoon zijn gewone verblijfplaats niet meer in Nederland had. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de verblijfplaats van de zoon ten tijde van de indiening van het verzoek in Nederland was. Dit oordeel werd in hoger beroep niet bestreden.

Het hof oordeelde dat, nu vaststond dat de zoon ten tijde van de indiening van het verzoekschrift zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, latere wijzigingen in de verblijfplaats geen afbreuk konden doen aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, in overeenstemming met het perpetuatio fori-beginsel. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de klachten van de moeder, die betrekking hadden op de verblijfplaats van de zoon, niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad concludeerde dat het hof gebonden was aan het niet bestreden oordeel van de rechtbank over de verblijfplaats van de zoon en dat de eerdere beslissing van het hof juist was.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van de moeder, waarmee de eerdere beschikking van het hof in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt het belang van de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in zaken van ouderlijk gezag en omgangsregelingen, vooral in situaties waarin de verblijfplaats van kinderen in het geding is.

Uitspraak

18 februari 2011
Eerste Kamer
09/05141
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te Iran,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven,
t e g e n
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de vader.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 306563 FA RK 08-1907 van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 juli 2008;
b. de beschikking in de zaak 200.017.568.01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 september 2009.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De moeder oefent het gezag uit over [de zoon], geboren in 2006. De vader heeft [de zoon] erkend. Hij heeft wijziging van het ouderlijk gezag alsmede vaststelling van een omgangsregeling en van een informatieregeling verzocht.
De moeder heeft onder meer als verweer aangevoerd dat de Nederlandse rechter onbevoegd is, omdat [de zoon] zijn gewone verblijfplaats niet (meer) in Nederland heeft.
De rechtbank heeft dit verweer verworpen. Daarbij heeft zij overwogen dat de verblijfplaats van [de zoon] ten tijde van de indiening van het inleidend verzoek in Nederland was. Tegen dit oordeel is in hoger beroep geen grief aangevoerd.
3.2 Het hof heeft overwogen dat als onweersproken vaststaat dat [de zoon] ten tijde van het indienen van het verzoekschrift in eerste aanleg zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. Een latere wijziging van omstandigheden kan naar het oordeel van het hof in beginsel geen afbreuk doen aan de hierop gebaseerde bevoegdheid in verband met het perpetuatio fori-beginsel.
Daartegen richten zich de klachten van het middel.
3.3 Deze klachten, die verband houden met de vaststelling van de verblijfplaats van [de zoon], kunnen bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Het hof was immers ook bij de (ambtshalve) beoordeling van zijn (internationale) bevoegdheid gebonden aan het in hoger beroep niet bestreden oordeel van de rechtbank over de verblijfplaats van [de zoon] ten tijde van het indienen van het inleidend verzoek. Het oordeel van het hof dat latere wijzigingen in de verblijfplaats van [de zoon] aan de eenmaal terecht aangenomen bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet kunnen afdoen, is juist.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 18 februari 2011.