ECLI:NL:GHARL:2015:7965

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
21 oktober 2015
Zaaknummer
200.171.568/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en omgangsregeling tussen ouders na scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin een omgangsregeling tussen de vader en hun minderjarige dochter is vastgesteld. De moeder, die alleen met het gezag over de dochter is belast, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de verzoeken van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling af te wijzen. De vader heeft de dochter erkend voor haar geboorte en heeft in het verleden enkele keren contact met haar gehad, maar sinds 2011 is er geen contact meer geweest. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen de ouders verwezen naar mediation en heeft geprobeerd om een omgangsregeling tot stand te brengen, maar dit is niet gelukt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in verschillende rapportages geadviseerd om een omgangsregeling vast te stellen, waarbij rekening moet worden gehouden met de belangen van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn geweest om de omgangsregeling uit te voeren, ondanks hun bereidheid om tot een regeling te komen. Het hof heeft besloten dat de omgang in week 43 van 2015 moet starten, met begeleide omgang tussen de vader en de dochter, en dat er gewerkt moet worden aan verbetering van de communicatie tussen de ouders. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling in januari 2016, afhankelijk van het verloop van de omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.171.568/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/89262/FA RK11-2770)
beschikking van de familiekamer van 15 oktober 2015
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. Besling, kantoorhoudend te Assen,
tegen
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Veldman, kantoorhoudend te Roden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 maart 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 2 juni 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking vernietigen en de verzoeken van de vader strekkende tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) alsnog af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 augustus 2015, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 10 augustus 2015 een journaalbericht d.d. 7 augustus 2015 van mr. Besling met bijlagen (de ontbrekende stukken uit de eerste aanleg);
- op 23 september 2015 een journaalbericht d.d. 22 september 2015 van mr. Besling met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op woensdag 07 oktober 2015 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is in het kader van zijn adviserende taak mevrouw [C] verschenen.

3.De inleiding

3.1
Uit de verbroken affectieve relatie tussen de vader en de moeder is [in] 2011 [de minderjarige] geboren. De vader heeft [de minderjarige] voor haar geboorte op 19 januari 2011 erkend. De moeder is van rechtswege (alleen) met het gezag over [de minderjarige] belast.
Na haar geboorte heeft de vader [de minderjarige] een paar keer gezien. Sindsdien is er geen contact tussen haar en de vader geweest.
De moeder is [in] 2013 getrouwd met de heer [D] .
3.2
Bij inleidend verzoekschrift van 14 oktober 2011 heeft de vader de rechtbank Assen, thans de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [de minderjarige] .
De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd en primair verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel zijn verzoek af te wijzen. Subsidiair heeft de moeder verzocht een onderzoek door de raad te gelasten.
3.3
Het begin 2012 gestarte mediationtraject heeft niet tot het gewenste resultaat geleid.
3.4
Bij (tussen)beschikking van 20 juni 2012 heeft de rechtbank partijen via de raad verwezen naar het [E] om oudergesprekken tussen partijen te realiseren en ter begeleiding van de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader.
3.5
Gezien het feit dat de moeder kort na de zitting is verhuisd naar regio Groningen, zijn de ouders na verwijzing door de raad in september 2012 gestart met het traject [F] ( [F] ) bij [G] in [H] . Uit het eindrapport van [G] d.d. 21 november 2012 blijkt dat de gestelde werkdoelen, gericht op de communicatie en het wegnemen van de blokkades van partijen, niet zijn behaald. De moeder heeft tijdens het derde gezamenlijke gesprek aangegeven niet meer verder te kunnen en willen met het [F] -traject. De spanning die het traject bij de moeder oplevert, heeft een te grote weerslag op haar en daardoor op [de minderjarige] en in verband hiermee heeft de moeder besloten te stoppen met het traject. In de conclusie van [G] is verder te lezen dat, hoewel de vader graag verder wil met het traject omdat hij contact wil met zijn dochter en wil werken aan verbetering van het contact met de moeder, dit zonder de medewerking van de moeder niet zal lukken.
Er is geen (begeleide) omgangregeling tot stand gebracht tussen de vader en [de minderjarige] .
3.6
Bij (tussen)beschikking van 27 maart 2013 heeft de rechtbank iedere beslissing omtrent de vast te stellen omgangsregeling aangehouden in afwachting van een raadsonderzoek en de raad verzocht de rechtbank uiterlijk 1 juli 2013 over het lopende onderzoek te berichten en daaromtrent te rapporteren en te adviseren. De rechtbank heeft in deze beschikking onder meer overwogen dat de vrouw dient te werken aan haar weerbaarheid en dat zij moet beseffen dat er op enig moment wel contact zal moeten zijn tussen de vader en [de minderjarige] . De rechtbank heeft de vrouw in overweging gegeven om professionele hulp te zoeken bij het omgaan met deze situatie teneinde een bepaalde mate van weerbaarheid te ontwikkelen.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat er voor de duur van het onderzoek een contactregeling tussen partijen opgestart dient te worden, waarbij er mailcontact over [de minderjarige] en haar ontwikkeling plaats zal dienen te vinden tussen partijen.
3.7
De moeder heef zich gemeld bij [I] in [J] voor intuïtieve therapie.
3.8
De raad heeft op 25 april 2013 rapportage uitgebracht.
De raad constateert in dit rapport dat er, behalve het feit dat er eerst statusvoorlichting dient plaats te vinden alvorens omgang kan worden gestart, geen contra-indicaties zijn voor omgang tussen de vader en [de minderjarige] . De raad is van mening dat het [F] -traject bij [G] opnieuw gestart dient te worden, zodat de ouders (opnieuw) met elkaar leren communiceren. Daarbij dienen binnen het omgangscentrum de contacten met vader te worden opgestart. Verder vindt de raad het positief dat de moeder inmiddels hulpverlening heeft gezocht die haar kan ondersteunen in het aangaan van het contact met de vader. De raad is van mening dat beide processen prima parallel kunnen lopen, waarbij de moeder de door haar opgedane ervaringen/belevingen in het [F] -traject kan betrekken bij het reeds in gang gezette persoonlijke begeleidingstraject.
3.9
Beide partijen hebben ingestemd met een nieuwe aanmelding bij het [F] -traject bij [G] en de rechtbank heeft op advies van de raad bij (tussen)beschikking van 12 juni 2013 de verdere beslissing omtrent de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] wederom aangehouden in afwachting van rapportage over de resultaten van het traject bij [G] en over het verloop van de omgang tussen de vader en [de minderjarige] in het omgangscentrum.
3.1
Het traject bij [G] , bestaande uit gesprekken met de ouders is op 23 juni 2014 afgerond. Er hebben geen begeleide contactmomenten tussen [de minderjarige] en de vader plaatsgevonden.
Vanuit het [F] -traject ziet [G] volgens het evaluatieverslag/eindrapport op dat moment geen mogelijkheden meer om de communicatie tussen de ouders te verbeteren of te komen tot een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] waar alle partijen achter kunnen staan. [G] constateert dat het de ouders niet is gelukt/lukt om tot afspraken en constructieve communicatie te komen.
3.11
Zoals uit de (tussen)beschikking van de rechtbank van 22 oktober 2014 volgt heeft de rechtbank ter zitting van 7 oktober 2014 moeten constateren dat er tot dan toe geen enkele vooruitgang was geboekt voor zover het betreft het tot stand brengen van contact tussen de vader en [de minderjarige] . Tevens heeft de rechtbank moeten vaststellen dat de moeder nog geen concrete stappen heeft gezet met betrekking tot de statusvoorlichting aan [de minderjarige] . De rechtbank heeft de ouders ter zitting te kennen gegeven dat zij voorbereidende stappen dienen te zetten om contact tussen [de minderjarige] en de vader te realiseren. Partijen hebben de opdracht gekregen om over te gaan tot het nakomen van de eerste afspraak die destijds bij [G] is gemaakt, te weten op korte termijn een afspraak plannen waarbij de vader kennis zal maken met de huidige echtgenoot van de moeder. De moeder heeft de opdracht meegekregen om voor 1 december 2014 statusvoorlichting te geven. De rechtbank acht het belang van [de minderjarige] bij statusvoorlichting zwaarwegender dan moeders belang om dit niet te doen en verwacht van de moeder dat zij dit (eveneens) zal inzien. De vader zal, aldus de rechtbank, begrip moeten tonen voor moeders situatie en er bijvoorbeeld zorg voor moeten dragen dat de foto’s van [de minderjarige] op sociale media van familieleden worden verwijderd.
Bij de (tussen)beschikking van 22 oktober 2014 is daarop de zaak door de rechtbank wederom aangehouden, in afwachting van rapportage van de raad.
3.12
De raad heeft op 16 januari 2015 wederom een rapport uitgebracht.
Ondanks dat de raad een aantal moeilijkheden ziet voor het vormgeven van contact tussen [de minderjarige] en de vader, bestaan er naar de mening van de raad (wanneer volledige statusvoorlichting gegeven is) geen contra-indicaties voor omgang. De raad is van mening dat de moeder op korte termijn zorg dient te dragen voor volledige statusvoorlichting door het noemen van vaders naam en het tonen van een foto. Volgens de raad heeft de moeder baat bij ondersteuning in het vormgeven van haar moederrol met betrekking tot het gezamenlijke ouderschap met de vader en de toekomstige statusvoorlichting en omgang. De raad denkt hierbij aan begeleiding vanuit [G] .
De raad vindt, gezien de leeftijd van [de minderjarige] , het ontbreken van een band tussen de vader en [de minderjarige] , [de minderjarige] angstige karakter en moeders spanningen, een beperkte omgangsregeling het meest in het belang van [de minderjarige] en haar huidige gezinssysteem. De raad is van mening dat er een laagdrempelig contact tussen [de minderjarige] en de vader vormgegeven moet worden, waarbij de moeder, de stiefvader of een vertrouwd persoon uit het netwerk van de moeder aanwezig is en waarbij de omgeving bekend is voor [de minderjarige] (bijvoorbeeld bij de moeder of familie thuis, in een speeltuin of op een kinderboerderij).
De raad adviseert de rechtbank om een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en [de minderjarige] van een uur per twee weken en vanaf januari 2016 een dagdeel per twee weken.
3.13
Ter zitting van de rechtbank van 11 februari 2015zijn concrete eerste afspraken gemaakt over de invulling van de eerste contacten.
3.14
Bij de bestreden beschikking van 4 maart 2015 heeft de rechtbank een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige] en de vader vanaf 1 maart 2015 eens per twee weken op zondag van 10.00 uur tot 11.00 uur contact hebben bij de kinderboerderij te [K] . De eerste tweemaal zullen deze contacten begeleid worden door de partner van de moeder en op de achtergrond een derde, niet zijnde de vader van de moeder, en vervolgens enkel door de partner van de moeder. Vanaf 1 januari 2016 hebben de vader en [de minderjarige] een dagdeel per twee weken omgang.
Tegen deze beslissing is de moeder in hoger beroep gekomen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
4.2
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.3
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
4.4
Indien de rechter de gronden welke de met het gezag belaste ouder aanvoert om geen medewerking te verlenen aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ongenoegzaam acht, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09). Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder - of zelfs geen - goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd (HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91).
4.5
Vast staat dat het de ouders niet is gelukt om de in de bestreden beschikking van 4 maart 2015 vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] tot uitvoering te brengen/op te starten, ondanks hun bereidheid om tot een omgangsregeling te komen en de daartoe ter zitting van de rechtbank gemaakte afspraken. De oorzaak daarvan en van de bij de ouders bestaande zorgen en emoties rond de omgang in het algemeen zijn ter zitting van het hof uitvoerig besproken. Daaruit is gebleken, evenals uit de stukken, dat het probleem onder meer zit in de onderlinge verstandhouding van de ouders. Het hof heeft daarbij de indruk dat het enorme tijdsverloop de zaak ook geen goed heeft gedaan. Het verzoek van de vader tot omgang dateert inmiddels van meer dan vier jaar geleden. Meermalen is geoordeeld dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij weet wie haar vader is en in staat wordt gesteld met hem een hechtingsrelatie aan te gaan. Desondanks hebben er feitelijk nog steeds geen contacten plaatsgevonden. Dat dit voor de vader een hard gelag is, is zonder meer invoelbaar. Immers de eerste jaren van [de minderjarige] zijn hem onthouden. Dat dit een zware wissel op hem heeft getrokken en hem in de weg heeft gestaan om tot een oplossing te komen, is ook zonder meer begrijpelijk. Daar staat tegenover dat ook de moeder klem lijkt te zitten en zich in deze onmachtig lijkt te voelen.
4.6
Positief is dat beide ouders, dus ook de moeder, inzien dat het van belang is dat er omgang komt tussen [de minderjarige] en de vader. De bereidheid van de moeder daartoe blijkt ook uit het feit dat de moeder uit eigen beweging bij het [L] heeft geïnformeerd wat er mogelijk is aan hulpverlening, zowel voor [de minderjarige] als voor haar zelf. Naar het hof begrijpt, ook met als doel het bewerkstelligen van een omgangsregeling. Ook is positief te noemen dat partijen open staan voor begeleiding en bereid zijn wederom met elkaar in gesprek te gaan teneinde hun onderlinge communicatie te verbeteren. Het behoeft geen betoog dat dit in het belang is van [de minderjarige] .
4.7
Het hof is van oordeel dat het in deze fase daarnaast in het belang van [de minderjarige] is om de knoop door te hakken en ook nu feitelijk met de omgang te starten. Daarbij is het hof van oordeel, samen met de raad, dat het belangrijk is dat er gesprekken tussen ouders gaan plaatsvinden. Echter, zoals ook ter zitting besproken, mag de omgang niet (langer) afhankelijk worden gemaakt van het verloop van die gesprekken. Ter zitting is afgesproken dat de moeder zich in die week wendt tot het [L] voor hulp en ondersteuning aan de ouders bij het tot stand brengen en houden van de omgang alsmede voor hulp en ondersteuning bij het voeren van de oudergesprekken ter verbetering van de onderlinge communicatie tussen de ouders.
4.8
Zoals reeds ter zitting van het hof met de ouders besproken, is het hof van oordeel dat de omgang in week 43 dient te starten. In die week dient tussen de vader en [de minderjarige] begeleide omgang plaats te vinden van anderhalf uur. In de twee weken daarna (week 44 en 45) telkens begeleide omgang van twee uur.
Hierna dient de omgang te worden voortgezet, tenminste eenmaal per twee weken en tenminste twee uur, waarbij toe wordt gewerkt naar een omgangsregeling zoals door de rechtbank is vastgesteld, zodat er vanaf 1 januari 2016 een onbegeleide omgangsregeling van een dagdeel per twee weken zal zijn.
4.9
Voor het overige zal het hof de zaak voor nadere behandeling aanhouden, in beginsel tot een zitting omstreeks eind januari 2016, tenzij een van de advocaten van de ouders laat weten een eerdere zitting te willen. Indien echter tijdig voor eind januari 2016 te kennen wordt gegeven dat de omgang goed verloopt, kan het hof ertoe besluiten de zaak af te doen op de stukken, zonder verdere behandeling ter zitting tenzij gemotiveerd verzocht wordt om een nadere behandeling.
4.1
Het hof vertrouwt erop dat partijen ook na de zitting en bij het opstarten van de omgang en de verdere uitvoering daarvan het begrip voor elkaar zullen blijven opbrengen dat zij ook ter zitting jegens elkaar hebben getoond. Het is evident dat deze jarenlange procedure voor geen van de partijen een prettige situatie is. Het is nu aan partijen om met wederzijds begrip en de benodigde flexibiliteit uit deze impasse te geraken en te handelen in het belang van hun dochter.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat de vader contact zal hebben met [de minderjarige] :
- in week 43 van 2015 gedurende anderhalf uur onder begeleiding;
- in week 44 gedurende twee uur onder begeleiding;
- in week 45 gedurende twee uur onder begeleiding;
- vanaf week 45 tot 1 januari 2016 gedurende eenmaal per twee weken, (tenminste) twee uur (onbegeleid);
- vanaf 1 januari 2016 gedurende eenmaal per twee weken een dagdeel (onbegeleid).
bepaalt dat de moeder zich wendt tot het [L] voor hulp en ondersteuning aan de ouders bij het tot stand brengen en houden van voormelde omgangsgangregeling alsmede voor hulp en ondersteuning bij het voeren van de oudergesprekken ter verbetering van de onderlinge communicatie tussen de ouders;
draagt (de advocaten van) partijen op om het hof uiterlijk 12 januari 2016, of zoveel eerder als mogelijk, schriftelijk te berichten omtrent het verloop van de thans vastgestelde omgangsregeling en de wenselijkheid van een verdere behandeling ter zitting, en een afschrift van deze reactie aan de raad toe te zenden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, voorzitter, mr. I.A. Vermeulen en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 oktober 2015 in bijzijn van de griffier.