In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin een omgangsregeling tussen de vader en hun minderjarige dochter is vastgesteld. De moeder, die alleen met het gezag over de dochter is belast, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de verzoeken van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling af te wijzen. De vader heeft de dochter erkend voor haar geboorte en heeft in het verleden enkele keren contact met haar gehad, maar sinds 2011 is er geen contact meer geweest. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen de ouders verwezen naar mediation en heeft geprobeerd om een omgangsregeling tot stand te brengen, maar dit is niet gelukt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in verschillende rapportages geadviseerd om een omgangsregeling vast te stellen, waarbij rekening moet worden gehouden met de belangen van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn geweest om de omgangsregeling uit te voeren, ondanks hun bereidheid om tot een regeling te komen. Het hof heeft besloten dat de omgang in week 43 van 2015 moet starten, met begeleide omgang tussen de vader en de dochter, en dat er gewerkt moet worden aan verbetering van de communicatie tussen de ouders. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling in januari 2016, afhankelijk van het verloop van de omgangsregeling.