Uitspraak
1.[appellant 1] ,
[appellant 2],
[appellant 2],
[appellant 2],
Infratechniek Groningen B.V.,
de curator,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
toevoeging hof: werknemer Infratechniek Groningen] met, onder meer, de volgende inhoud:
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
(artikel 2:248 lid 1 BW), [appellant 2] als mede-beleidsbepaler (artikel 2:248 lid 1 BW in verbinding met artikel 2:248 lid 7 BW), aldus de curator.
5.De bespreking van de grieven
grieven III en Vkomen op tegen (onderdelen van) r.o. 5.4., 5.6. en 5.7. van het bestreden vonnis waarin is geoordeeld dat aannemelijk is dat dit onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
Grief IVricht zich tegen r.o. 5.5 van het bestreden vonnis waarin [appellant 2] , als het gaat om de oprichting en bekrachtiging van en door Infratechniek B.V., wordt aangemerkt als mede-beleidsbepaler.
Grief VIricht zich tegen r.o. 5.8. van het bestreden vonnis waarin is bepaald dat [appellant 2] niet worden toegelaten tot (tegen)bewijs
grief IIaangevoerd dat de curator op basis van de door hem gestelde feiten geen vordering ex artikel 2:248 BW toekomt. Indien [appellant 2] daadwerkelijk wisten of redelijkerwijs konden weten dat de opgerichte vennootschap haar verplichtingen niet kon nakomen, staat voor de crediteuren de weg van artikel 2:203 lid 3 BW open. Op de voet van dit artikel zijn degenen die namens de op te richten vennootschap handelden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die de derde dientengevolge lijdt, indien zij wisten of redelijkerwijs konden weten dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen, onverminderd de aansprakelijkheid terzake van de bestuurders wegens bekrachtiging. Een dergelijke actie komt de curator niet toe, niet via de gezamenlijke crediteuren, noch via de bestuurdersaansprakelijkheid van artikel 2:248 BW, aldus [appellant 2]
(CvA 1.2.1. en CvD 2.5.).
grief 1gericht tegen de afwijzing van de rechtbank van zijn vordering tot betaling van een voorschot, alsmede tegen het feit dat de rechtbank het boedeltekort niet heeft vastgesteld. De curator heeft in zijn toelichting op de grief gesteld dat het faillissementstekort in ieder geval tenminste € 100.000,- bedraagt. Dit bedrag is als volgt berekend: