In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 oktober 2015, gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap (hierna: [appellant]) en een natuurlijke persoon (hierna: [geïntimeerde]) over onrechtmatige daad en aansprakelijkheid. [Appellant] heeft gesteld dat [geïntimeerde] een deel van zijn handelsvoorraad heeft ontvreemd en deze later beschadigd heeft terugbezorgd. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door de handelsvoorraad van [appellant] te ontvreemden. Het hof wijst de vordering van [appellant] tot schadevergoeding toe, waarbij het hof de hoogte van de schade vaststelt op € 25.022,- voor de beschadigde goederen en € 58.887,30 voor externe kosten die [appellant] heeft moeten maken om de aansprakelijkheid en de schade vast te stellen. Het hof overweegt dat het beroep van [geïntimeerde] op artikel 6:89 BW faalt, omdat deze bepaling niet van toepassing is op de verplichting van een niet-rechthebbende tot afgifte van een zaak aan de eigenaar. Het hof wijst ook op het feit dat [geïntimeerde] niet voldoende heeft onderbouwd dat [appellant] eigen schuld heeft aan de schade. De grieven van [appellant] worden gedeeltelijk toegewezen, en het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank. [Geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.