Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant] Kliniek B.V. ,
[appellant] B.V., handelend onder de naam [appellant] Kliniek,
1.Het geding in eerste aanleg
12 maart 2014 dat de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, locatie Utrecht) tussen [appellante] als eisende partij in conventie tevens verwerende partij in reconventie enerzijds en [geïntimeerde ] als gedaagde partij in conventie tevens eisende partij in reconventie anderzijds heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
€ 1.393,-- aan [appellante] betaald. [appellante] heeft in eerste aanleg in conventie (na eisvermindering) gevorderd dat de kantonrechter [geïntimeerde ] zal veroordelen tot betaling aan haar van € 1.094,03 (€ 676,50 wegens het onbetaald gelaten deel van de prijs van € 3.795,-- plus € 62,10 aan wettelijke rente tot 1 juli 2013 plus € 355,43 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2013 tot de dag van de betaling en met de proceskosten. [geïntimeerde ] heeft in conventie de vordering bestreden, met een beroep op opschorting van haar verbintenis tot betaling. [geïntimeerde ] heeft in reconventie gevorderd dat de kantonrechter de overeenkomst zal ontbinden en [appellante] zal veroordelen tot betaling aan haar van € 1.725,-- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
4 september 2013 tot de dag van de algehele voldoening. Zij heeft daarbij gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie. [appellante] heeft die vordering bestreden. De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis in conventie de vordering van [appellante] afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten, en in reconventie de vordering van [geïntimeerde ] toegewezen, met compensatie van de proceskosten. [appellante] is van dat vonnis in hoger beroep gekomen.
€ 1.750,--, dan is hoger beroep niet toegestaan, zo volgt, voor zover hier relevant, uit artikel 332 leden 1 en 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). De genoemde optelregel vindt geen toepassing als de vordering in reconventie geen andere strekking heeft dan te worden bevrijd van de verplichting tot betaling van het bedrag dat in conventie wordt gevorderd. Het hof is van oordeel dat het bestreden vonnis vatbaar is voor hoger beroep op grond van het volgende. De vordering in conventie strekt tot nakoming van de (betalingsverplichting van [geïntimeerde ] uit de) overeenkomst en de vordering in reconventie strekt tot ontbinding van die overeenkomst (wegens niet-nakoming van die overeenkomst) en - kennelijk - tot ongedaanmaking van de reeds door [appellante] ontvangen prestatie. Niet kan worden geoordeeld dat de vordering in reconventie geen andere strekking heeft dan te worden bevrijd van de verplichting tot betaling van het in conventie gevorderde bedrag. Het totale beloop van de vorderingen in conventie en in reconventie is meer dan (de appellabiliteitsgrens van) € 1.750,--, gezien alleen al de som van het in reconventie gevorderde bedrag van € 1.725,-- en het in conventie gevorderde bedrag van € 355,43 aan buitengerechtelijke incassokosten.
“60 In dit verband zij eraan herinnerd dat de lidstaten op grond van artikel 5, lid 2, van richtlijn 1999/44 kunnen bepalen dat de consument zijn rechten niet kan uitoefenen dan wanneer hij de verkoper binnen een termijn van twee maanden na de datum waarop hij het gebrek aan overeenstemming heeft vastgesteld, hiervan op de hoogte heeft gebracht.61 Volgens de voorstukken van die richtlijn beantwoordt die mogelijkheid aan de behoefte om de rechtszekerheid te versterken door de koper aan te zetten tot een „zekere waakzaamheid, terwijl [...] tegelijk de belangen van de verkoper in aanmerking [worden genomen]”, „zonder hem een strikte verplichting op te leggen tot een minutieus onderzoek van het goed” [zie de memorie van toelichting bij het voorstel voor een richtlijn COM(95) 520 def., blz. 14].62 Zoals blijkt uit de tekst van artikel 5, lid 2, van richtlijn 1999/44, gelezen in samenhang met de negentiende overweging van die richtlijn, en het doel van die bepaling, mag de aldus aan de consument opgelegde verplichting niet verder gaan dan de verplichting om de verkoper op de hoogte te brengen van het bestaan van een gebrek aan overeenstemming.(…)64 Op het bewijs dat die kennisgeving aan de verkoper is gedaan, zijn in beginsel de nationale voorschriften op dit gebied van toepassing, die evenwel in overeenstemming moeten zijn met het effectiviteitsbeginsel. Bijgevolg mag een lidstaat geen eisen stellen die de uitoefening door de consument van de door hem aan richtlijn 1999/44 ontleende rechten onmogelijk of uiterst moeilijk kunnen maken.65 Derhalve moet op de vijfde vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 2, van richtlijn 1999/44 aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regel volgens welke de consument de rechten die hij aan die richtlijn ontleent niet kan uitoefenen dan wanneer hij de verkoper binnen bekwame tijd op de hoogte brengt van het gebrek aan overeenstemming, op voorwaarde dat die consument voor die kennisgeving beschikt over een termijn van ten minste twee maanden na de datum waarop hij dat gebrek heeft vastgesteld, de kennisgeving die hij moet doen alleen op het bestaan van dat gebrek betrekking heeft en voor die kennisgeving geen bewijsregels gelden die het voor die consument onmogelijk of uiterst moeilijk maken om zijn rechten uit te oefenen.”Het hof leidt uit dit arrest (en meer in het bijzonder: uit punt 62) af dat een lidstaat in een nationale regel (en dus ook een verkoper - zoals [appellante] - in zijn algemene voorwaarden) niet mag eisen dat de consument (slechts) bij aangetekend schrijven de verkoper op de hoogte kan brengen van een gebrek aan overeenstemming.
Dat [geïntimeerde ] bij de levering/plaatsing van het haarwerk niet heeft geklaagd, kan [appellante] , gezien het vorenoverwogene, niet baten. Tegen de afdoening door de rechtbank van het verweer van [appellante] dat de klachttermijn van acht dagen is verstreken heeft [appellante] geen (duidelijke) grief gericht, zodat het hof, nog afgezien van het vorenoverwogene, verder aan dat verweer voorbij zal gaan. Het verweer dat [geïntimeerde ] niet tijdig heeft geklaagd, faalt gezien het vorenstaande.
‘Dit haarwerk van mevrouw wordt al gedragen sinds maart 2013 en heb het gezien. Het zag er niet meer uit en helemaal in de klit. (…) het schubben van het haar gebeurt altijd, maar als er goede producten gebruikt worden, en zorgvuldig daar mee omgaan, is dit geen enkel probleem en gaat het niet klitten.’Volgens [A] zijn de twee haarwerken die niet aan [geïntimeerde ] zijn geleverd van goede kwaliteit:
‘mijn bevindingen als deskundige zijn echter dat de 2 haarstukken die nog in het bezit zijn van de [appellant] Kliniek er zeer goed uitzien en daar is niets mis mee en van goede kwaliteit.’
‘Hierbij wordt aangegeven dat het haarwerk bestaat uit echt haar dat kan verkleuren.’Dat [appellante] , zoals zij in de toelichting op grief I betoogt, blijkens artikel 7 lid 3 van haar algemene voorwaarden geen garantie heeft gegeven op de kleur, geldt ook niet als een dergelijke waarschuwing en doet ook overigens aan het vorenstaande niet af.
Ook op deze grond komt het hof tot het oordeel dat als onvoldoende gemotiveerd betwist komt vast te staan dat het haarwerk niet aan de overeenkomst beantwoordt.
Het hof is van oordeel dat [appellante] is tekortgeschoten in een dergelijke verplichting. Gelet op de aard van de zaak (een haarwerk dat in het eigen haar wordt gedragen), waarbij niets is gesteld of gebleken over een bijzondere gebruik als hiervoor bedoeld, is [appellante] niet binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de koper alsnog haar verplichtingen uit de koopovereenkomst nagekomen. [appellante] eiste immers dat eerst de openstaande nota werd betaald voordat zij met de klacht van [geïntimeerde ] aan de gang ging en heeft het haarwerk naar aanleiding van de klachten van [geïntimeerde ] niet onderzocht. [geïntimeerde ] heeft dan ook de bevoegdheid de koopovereenkomst te ontbinden, zodat de vordering in reconventie toewijsbaar is.
- griffierecht € 308,--
- salaris advocaat € 948,-- (1,5 punt x tarief I).
5.De beslissing
D. Stoutjesdijk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op