ECLI:NL:GHARL:2015:7134

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
15/00038
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorplicht bij WOZ-beschikking en de gevolgen van het niet houden van een hoorzitting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Bronckhorst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had geoordeeld dat de heffingsambtenaar de hoorplicht had geschonden bij de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 338.000, maar na bezwaar van de belanghebbenden was deze waarde verlaagd naar € 276.000. De belanghebbenden, de erven van [X] [Z], waren van mening dat zij recht hadden op een hoorzitting, maar de heffingsambtenaar had deze hoorzitting in de woning van de belanghebbenden willen houden zonder hun toestemming. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet op de juiste wijze had gehandeld, omdat de bewoner van de woning geen toestemming had gegeven voor de hoorzitting. In hoger beroep bevestigde het gerechtshof de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de heffingsambtenaar de belanghebbenden niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord. Het hof benadrukte dat de heffingsambtenaar verantwoordelijk is voor het vinden van een passende locatie voor de hoorzitting en dat het ontbreken van toestemming van de bewoner een schending van de hoorplicht met zich meebrengt. De heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00038
uitspraakdatum:
22 september 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Bronckhorst(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 januari 2015, nummer AWB 14/4788, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
de erven van [X]te
[Z](hierna: belanghebbenden)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 1 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2013 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2014 vastgesteld op € 338.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2014 (OZB) vastgesteld.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbenden heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de vastgestelde waarde verminderd tot € 276.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.
1.3
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 januari 2015 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, en de heffingsambtenaar opgedragen opnieuw uitspraken op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak.
1.4
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbenden hebben een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbenden dr. ir. [A] en dr. [B] , alsmede de heffingsambtenaar in de persoon van [C] .
1.7
De gemachtigde van belanghebbenden heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Dr. ir. [A] , werkzaam bij [D] , heeft namens belanghebbenden een bezwaarschrift ingediend tegen de WOZ-beschikking 2014. In dit bezwaarschrift is onder meer het volgende opgenomen:

14. Hoormogelijkheid:
Gemachtigde verzoekt, op grond van de machtiging, door de gemeente Bronckhorst in persoon te worden gehoord indien en voordat dit bezwaarschrift geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen/ongegrond wordt verklaard.”
2.2
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 16 mei 2014 onder andere het volgende geschreven:
“U hebt verzocht om voor de uitspraak op bezwaar te worden gehoord. Tegelijk met de inpandige opname vindt de hoorzitting plaats.
(deze werkwijze heeft als juridische grondslag de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ->, ECLI:NL:GHARL:2014:236 van 14-01-2014, 13/00485).
U (en uw cliënt) worden daarbij in de gelegenheid gesteld aanvullende grieven naar voren te brengen.
De inpandige opname en hoorzitting vinden plaats op :
Dinsdag 3 juni 2014 tussen 08.00 – 09.00 uur.”
2.3
Bij brief van 20 mei 2014 heeft de gemachtigde van belanghebbenden als volgt gereageerd:
“(…) ik ga niet akkoord met de inhoud van uw brief.
(…)
Belanghebbende verleent aan de gemeente toestemming voor een taxatie door de gemeente.
U kunt in onderling overleg met belanghebbende daar een afspraak voor maken over datum en tijdstip.
Belanghebbende stelt echter niet haar onroerende zaak ter beschikking voor het houden van een hoorzitting omdat een vigerende rechtsgrond daartoe ontbreekt.”
2.4
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 26 mei 2014, verzonden op 27 mei 2014, onder andere het volgende geschreven:
“Met uw brief van 20 mei 2014 geeft u aan het niet eens te zijn met de door mij, namens de
taxateur, geplande hoorzitting en inpandige opname inzake de onroerende zaak [a-straat] 1 te
[Z] .
Zoals de Hoge Raad heeft besloten met de uitspraak van 15 mei 2009
(ECLI:NL:HR:2009:BI3751) bepaald [sic] de heffingsambtenaar de plaats en tijdstip van een
hoorzitting. U en uw cliënt zijn hiervoor met mijn brief van 16 mei 2014 uitgenodigd.
De reden van de inpandige opname is mede gelegen in de opmerkingen die u zelf in uw
bezwaarschrift noemt, zoals de onlogische indeling van het object, aanwezigheid van
asbest in het dakbeschot en de situatie op de zolder. De gemeentelijk taxateur wil de
opname in het kader van een goede afhandeling van uw bezwaar combineren met een
hoorzitting.
Uiteraard krijgt u en/of cliënt ruim de gelegenheid uw standpunten toe te lichten, deze
worden dan meegewogen bij de uiteindelijke beslissing op uw bezwaar. Dit is naar mijn
mening een efficiënte werkwijze.
Uw opmerking dat ik met uw cliënt een afspraak kan maken voor een taxatie, kan ik
overigens niet plaatsen. Die afspraak heb ik immers gemaakt met mijn brief van 16 mei
2014 aan u en uw cliënt inzake de hoorzitting en inpandige opname.
Uw reactie is dan ook geen reden mijn standpunt in deze te wijzigen.
De aangekondigde hoorzitting en inpandige opname op dinsdag 3 juni 2014 vinden dan
ook doorgang zoals gepland. U bent daarvoor reeds uitgenodigd.
Voor de volledigheid wijs ik u er op dat volgens artikel 50 van de Algemene wet inzake
Rijksbelastingen - dat ingevolge artikel 30 van de Wet WOZ van toepassing is voor het
bepalen van de WOZ-waarde - is bepaald dat degene die een gebouw of grond in gebruik
heeft verplicht is desgevraagd toegang te verlenen aan een door de heffingsambtenaar
aangewezen deskundige (dat is in dit geval de taxateur).”
2.5
Bij brief van 1 juni 2014 heeft de gemachtigde van belanghebbenden als volgt gereageerd:
“Belanghebbende gaat niet akkoord met de door u bepaalde dan wel voorgestelde, naar
belanghebbende begrijpt, onlosmakelijke combinatie van inpandige opname en hoorzitting.
Uw verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2009:BI3751) omtrent de
bepaling door de heffingsambtenaar van tijd en plaats van een hoorzitting kan u niet baten.
Immers, een bestuursorgaan kan, naar maatschappelijke opvatting dan wel naar
rechtsopvatting, slechts een plaats voor een hoorzitting aanwijzen indien dat bestuursorgaan
met betrekking tot die beoogde plaats van hoorzitting, de betreffende beschikkingsbevoegdheid dan wel de betreffende zeggenschap dan wel de betreffende toestemming voor het betreffende feitelijk gebruik heeft verkregen.
De gemeente Bronckhorst heeft niet de betreffende beschikkingsbevoegdheid dan wel de
betreffende zeggenschap dan wel de betreffende toestemming tot het betreffende feitelijk
gebruik met betrekking tot de onroerende zaak van belanghebbende, gelegen aan [a-straat] 1
te [Z] , voor het houden van een dergelijke hoorzitting.
Immers, belanghebbende heeft in het geheel geen toestemming verleend voor het houden van
een hoorzitting op het opgemelde adres.
Belanghebbende heeft de behartiging van haar belangen ter zake aan een gemachtigde en
eventuele deskundige(n) overgedragen omdat zij van opvatting is dat zij de benodigde
deskundigheid ter zake ontbeert en zelf dus niets ter zake naar voren heeft te brengen dan wel
heeft toe te voegen.
Belanghebbende is, onder meer, op grond van bovenstaande van opvatting dat de door u
aangekondigde onlosmakelijke combinatie van inpandige opname en hoorzitting op de door u
eenzijdig bepaalde datum van 3 juni 2014 om 08:00 uur ’s morgens geen doorgang kan vinden.
Een dergelijk afspraak voor 3 juni 2014 om 08:00 uur op het adres [a-straat] 1 te [Z]
bestaat naar de opvatting van belanghebbende dus helemaal niet.
Het heeft, naar de opvatting van belanghebbende, dan ook geen zin dat u zich op bovengenoemde datum en tijdstip op bovengenoemd adres meldt.
Belanghebbende verleent (vanzelfsprekend) aan de gemeente Bronckhorst wel toestemming
voor een inpandige opname waarvoor nog, in onderling overleg tussen belanghebbende en
gemeente, een voor beiden passende afspraak omtrent datum en tijd kan worden gemaakt.
Belanghebbende zal tijdens die inpandige opname geen vragen van de taxateur of van anderen van de gemeente Bronckhorst beantwoorden, immers, belanghebbende is van opvatting dat zij de benodigde deskundigheid ter zake ontbeert en dat zij daarom een gemachtigde en eventuele deskundige(n) heeft ingeschakeld en zelf dus niets ter zake naar voren heeft te brengen dan wel heeft toe te voegen.
De laatste alinea van uw brief omtrent, onder meer, art. 50 van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, is voor belanghebbende onbegrijpelijk.
Immers, er is in mijn vorige brief aan u reeds toestemming met betrekking tot het uitvoeren
van een inpandige opname door de gemeente verleend en wel op een nog nader, in onderling
overleg tussen belanghebbende en gemeente, vast te stellen datum en tijd.
Belanghebbende ziet daarom uit naar uw voorstellen omtrent een passende datum en tijd voor
een inpandige opname.
Ik zie als gemachtigde uit naar uw voorstellen omtrent een passende datum en tijd voor de
hoorzitting op een plaats anders dan de onroerende zaak van belanghebbende en waarvoor de
gemeente direct contact met mij als gemachtigde kan opnemen omdat ik de belangen van
belanghebbende ter zake behartig.”
2.6
De inpandige opname alsmede de hoorzitting hebben niet plaatsgevonden.
2.7
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met de wettelijke bepalingen inzake de hoorplicht.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden.
3.2
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend, belanghebbenden bevestigend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en bevestiging van de uitspraken op bezwaar.
3.5
Belanghebbenden concluderen tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ, in samenhang met artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), wordt een belanghebbende, in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gehoord op zijn verzoek.
4.2
Belanghebbenden hebben te kennen gegeven door de heffingsambtenaar te willen worden gehoord. De heffingsambtenaar is dan gehouden belanghebbenden in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, hetgeen kan gebeuren door belanghebbenden daartoe uit te nodigen op een door de heffingsambtenaar vastgesteld tijdstip en plaats (vgl. HR 15 mei 2009, nr. 08/00437, ECLI:NL:HR:2009:BI3751).
4.3
De heffingsambtenaar heeft belanghebbenden uitgenodigd voor een inpandige opname en hoorzitting op 3 juni 2014 tussen 08.00 en 09.00 uur (zie 2.2) in de door één van de erven, [E] , bewoonde woning. De hoorzitting heeft niet plaatsgevonden omdat de bewoonster geen toestemming gaf om de hoorzitting in de woning te houden.
4.4
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat hij belanghebbenden met zijn brieven van 16 mei 2014 en 26 mei 2014 (zie 2.2 en 2.4) op correcte en gemotiveerde wijze voor een hoorzitting heeft uitgenodigd en hen daarmee in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Dat belanghebbenden niet van de geboden gelegenheid gebruik wensten te maken, betekent niet dat hij de wettelijke hoorplicht heeft geschonden, aldus de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft verklaard dat de gemeente de gekozen werkwijze hanteert uit overwegingen van zorgvuldigheid en efficiency en dan alleen als het bezwaarschrift daar aanleiding toe geeft. Daarbij verwijst de heffingsambtenaar naar de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 14 januari 2014, nr. 13/00485, ECLI:NL:GHARL:2014:236, waarin het Hof onder meer heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar bij zijn keuze om gelijktijdig met de inpandige opname een hoorzitting op locatie te houden, welke keuze tot zijn discretionaire bevoegdheid behoort, niet dermate onzorgvuldig of onredelijk heeft gehandeld dat sprake is van een schending van de hoorplicht.
4.5
In de Awb is geen wettelijk voorschrift opgenomen over de plaats waar een hoorzitting moet worden gehouden. Het bestuursorgaan heeft daardoor de bevoegdheid een hoorzitting op een andere locatie te houden dan op het kantoor van het bestuursorgaan. Ook het ineenschuiven van de inpandige opname en de hoorzitting is geoorloofd, mits daarbij de minimumeisen die de Awb aan het horen stelt, in acht worden genomen (vgl. CRvB 1 juli 2003, nr. 00/5245 ZW, ECLI:NL:CRVB:2003:AH9929 en CRvB 22 februari 2012, nr. 10/4038 ZW, ECLI:NL:CRVB:2012:BV6620).
4.6
De bewoonster van de woning heeft, anders dan in de door de heffingsambtenaar aangehaalde uitspraak van dit Hof (zie 4.4), om haar moverende redenen geen toestemming verleend om de hoorzitting in de woning te laten plaatsvinden. Toestemming van de bewoner is nodig, omdat er geen wettelijk voorschrift bestaat waarin het recht van de heffingsambtenaar is neergelegd om zonder deze toestemming een hoorzitting in de woning te houden. Het feit dat een hoorzitting in de woning doelmatig zou kunnen zijn, doet aan deze constatering niet af. Voor zover de heffingsambtenaar heeft willen stellen dat de bewoonster geen goede reden had geen toestemming te verlenen de hoorzitting in de woning te houden en deze weigering aldus voor rekening en risico van (alle) belanghebbenden dient te komen - in de zin dat zij (allen) op deze wijze het recht om te worden gehoord verspeelden - oordeelt het Hof als volgt. Het staat een bewoner in beginsel vrij om derden die geen wettelijk recht tot binnentreden hebben, zonder opgaaf van redenen de toegang tot de woning te ontzeggen. Het is aan de heffingsambtenaar om voor het hoorgesprek een passende locatie te vinden en belanghebbenden op deze plaats uit te nodigen. Onder het begrip passend dient in ieder geval te worden verstaan dat alle beoogde deelnemers aan het hoorgesprek toestemming hebben deze plaats voor de duur van dat hoorgesprek te betreden. Het lag op de weg van de heffingsambtenaar, gelet op de omstandigheid dat belanghebbenden zich, ook na verzending van de uitnodiging, bleven verzetten tegen het houden van een hoorzitting in de woning, om een andere, passende locatie voor te stellen. Dat de heffingsambtenaar, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, ook bereid zou zijn geweest de hoorzitting te houden op een locatie in de nabijheid van de woning, is irrelevant, nu uit de gevoerde correspondentie niet blijkt dat belanghebbenden op een zodanige locatie daadwerkelijk zijn uitgenodigd voor een hoorgesprek. Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar belanghebbenden niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord.
4.7
Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbende daardoor niet is benadeeld.
4.8
Belanghebbenden en de heffingsambtenaar verschillen van mening over de waarde van de onroerende zaak. In deze situatie kan het in de bezwaarfase horen van belanghebbenden door de heffingsambtenaar een functie hebben naast de mogelijkheid van een (eventueel) onderzoek ter zitting van de zaak in beroep en hoger beroep (HR 15 mei 2009, nr. 08/00437, ECLI:NL:HR:2009:BI3751, r.o 3.3). Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat belanghebbenden in het onderhavige geval door het niet-horen zijn benadeeld.
4.9
Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de Rechtbank de zaak terecht heeft teruggewezen naar de heffingsambtenaar zodat hij belanghebbenden alsnog in de gelegenheid stelt om te worden gehoord.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbenden in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof redelijkerwijs hebben moeten maken. De proceskosten van belanghebbenden zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 punten (verweerschrift en zitting Hof)  wegingsfactor 1 (gewicht van de zaak)  € 490 = € 980 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbenden tot een bedrag van € 980 en
– bepaalt dat van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 497.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op
22 september 2015in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema)
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24-09-2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.