ECLI:NL:GHARL:2014:236

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
16 januari 2014
Zaaknummer
13/00485
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorzitting in bezwaar tegen WOZ-beschikking en schending van de hoorplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, waarin de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 95 te [Z] voor het kalenderjaar 2012 heeft vastgesteld op € 1.057.000. De heffingsambtenaar heeft deze waarde gehandhaafd na een hoorzitting die gelijktijdig met een inpandige opname van de woning van belanghebbende heeft plaatsgevonden. Belanghebbende stelt dat de hoorplicht is geschonden omdat de hoorzitting en de opname niet gescheiden zijn gehouden, waardoor hij niet in staat was om zijn standpunten adequaat naar voren te brengen. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden, wat belanghebbende in hoger beroep aanvecht.

Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat de waarde van de onroerende zaak moet worden verminderd tot € 900.000. De heffingsambtenaar heeft betoogd dat de keuze om de hoorzitting op locatie te houden, samen met de inpandige opname, niet onzorgvuldig of onredelijk is geweest. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de hoorzitting op deze wijze te organiseren, met als doel de efficiëntie en klantvriendelijkheid te bevorderen. Het Hof bevestigt dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor de plaats van de hoorzitting en dat de heffingsambtenaar de belangen van belanghebbende in zijn afweging heeft meegenomen.

Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De kosten van de procedure worden niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00485
uitspraakdatum:
14 januari 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 26 februari 2013, nummer Awb Zwo 12/2730, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Deventer(hierna: de heffingsambtenaar),
betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 95 te [Z] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2012, naar de waardepeildatum 1 januari 2011, vastgesteld op € 1.057.000.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2012 de waarde van de onroerende zaak gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar in beroep gekomen bij de rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 26 februari 2013 ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013 te Arnhem. De zaken met de nummers 13/00484, 13/00485, 13/00486 en 13/00487 zijn gezamenlijk behandeld. Ter zitting zijn de hoger beroepen in de zaken met de nummers 13/00484, 13/00486 en 13/00487 ingetrokken bij gebrek aan belang bij een rechterlijke beslissing, nu de desbetreffende belanghebbenden kunnen instemmen met de vastgestelde waarde. Belanghebbende is ter zitting vertegenwoordigd door mr. [A], werkzaam bij [B] te [L]. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [C] en mr. [D].
1.6.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Het bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking is namens belanghebbende ingediend door mr. [A] (hierna: de gemachtigde). In het bezwaarschrift is het volgende geschreven:
“Wij zijn de mening toegedaan dat de WOZ-waarde van onderhavig object te hoog is vastgesteld.
Ons inziens bent u bij de waardering van onderhavig object voorbij gegaan aan diverse waardedrukkende c.q. waardebepalende factoren. Zo zijn wij van mening dat u onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging van onderhavig object ten opzichte van de door u gehanteerde referentieobjecten. Dat de (specifieke) ligging van een object een waardedrukkende factor is, moge duidelijk zijn uit de reeds in grote getale bestaande jurisprudentie inzake dit punt. (…)
Daarnaast vragen wij ons af in hoeverre u rekening heeft gehouden met de staat van onderhoud van onderhavig object, zowel aan de buiten- als binnenzijde, ten opzichte van staat van onderhoud waarin de referentieobjecten ten tijde van de verkoop verkeerden. Dat de staat van onderhoud een niet onaanzienlijke rol speelt bij de waardebepaling van een onroerende zaak lijkt ons evident; (…).
Voorts heeft u ons inziens onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe u tot de voor onderhavig object bepaalde WOZ-waarde bent gekomen. Wij zijn namelijk van mening dat de onderlinge verschillen in objectkenmerken tussen de door u gehanteerde referentieobjecten en onderhavig object onvoldoende tot uiting komen in de door u voor onderhavig object voor het belastingjaar 2012 vastgestelde WOZ-waarde.
Samenvattend en concluderend zijn wij dan ook van mening dat u bij de vaststelling van de WOZ-waarde voor onderhavig object diverse factoren onvoldoende of zelfs niet in ogenschouw heeft genomen, hetgeen tot gevolg heeft dat u, ons inziens, de waarde te hoog hebt vastgesteld. Indien u een andere mening bent toebedeeld, verzoeken wij u vriendelijk doch dringend uw standpunt welgemotiveerd uiteen te zetten.
Conclusie
Op grond van het vorengaande verzoeken wij u de waarde per waardepeildatum 1 januari 2011 van het onderhavige object te verminderen.
(…)
Indien u niet of slechts gedeeltelijk aan dit bezwaarschrift tegemoet komt, verzoeken wij u ons te horen.”
2.2.
Bij brief van 27 april 2012 heeft de heffingsambtenaar een conceptuitspraak op bezwaar toegezonden aan de gemachtigde. In deze brief is over het horen het volgende opgemerkt:
“Als u van mening bent dat er in de bijgevoegde conceptuitspraak onvoldoende op uw grieven wordt ingegaan dan stel ik u hierbij in de gelegenheid om gehoord te worden . (…) Wilt u gehoord worden dan verzoek ik u dit binnen één week na dagtekening van deze brief, schriftelijk, telefonisch of per e-mail, aan te geven. Mocht u reageren dan zal ik na ontvangst van uw reactie contact met u opnemen voor het maken van een afspraak.
Reageert u niet binnen één week, dan ga ik ervan uit dat u niet gehoord wilt worden. U ontvangt dan een definitieve uitspraak op uw bezwaarschrift.”
2.3.
Bij e-mailbericht van 3 mei 2012 heeft de gemachtigde aan de heffingsambtenaar verzocht om te worden gehoord.
2.4.
Bij e-mailbericht van 7 mei 2012 heeft de heffingsambtenaar aan de gemachtigde het volgende meegedeeld:
“Er vanuit gaande dat u nieuwe argumenten in de procedure in wilt brengen, is het op basis van onze werkwijze noodzakelijk dat er een inpandige opname plaatsvindt. Tegelijk met deze inpandige opname kan de hoorzitting ter plekke plaatsvinden.”
2.5.
Bij e-mailbericht van 14 mei 2012 heeft de gemachtigde het volgende aan de heffingsambtenaar geschreven:
“Uw taxateur kan met onze cliënten afspraken maken voor eventuele inpandige opnamen. Zoals bij u bekend, zijn wij gemachtigd en wij willen dan ook graag naar de hoorzittingen op uw gemeentehuis komen.”
2.6.
Bij e-mailbericht van 14 mei 2012 heeft de heffingsambtenaar als volgt gereageerd:
“Onze werkwijze is, zoals bij u bekend, dat de hoorzittingen gelijktijdig plaatsvinden met de inpandige opname. Indien u bij deze hoorzittingen/inpandige opnames aanwezig wilt zijn verwachten wij van u als gemachtigde dat u een afspraak maakt met uw cliënten en ons daarvan op de hoogte stelt. Indien u afziet van horen kunt u dat via de mail aan ons doorgeven. Wij horen graag vandaag nog van u.”
2.7.
Bij e-mailbericht van 14 mei 2012 heeft de gemachtigde daarop als volgt gereageerd:
“Als ik uw e-mail goed lees, bedoelt u dat u hoorzittingen wenst te houden bij onze cliënten in de woning. Deze werkwijze achten wij niet correct en hieraan kunnen wij geen medewerking verlenen.
Wij treden op als gemachtigde voor een aantal belanghebbenden uit uw gemeente. Het is te doen gebruikelijk dat een hoorzitting ofwel op het gemeentehuis plaatsvindt, ofwel op ons kantoor. Uw taxateur heeft de mogelijkheid om de onderhavige objecten inpandig op te nemen. De bevindingen die de taxateur doet kunnen bij de uitspraak op bezwaar worden betrokken. In een hoorgesprek kunnen die bevindingen wellicht aan de orde komen.
Wij hebben reeds aangegeven dat wij naar het gemeentehuis wensen te komen op een nader af te spreken datum en tijdstip.”
2.8.
Bij e-mailbericht van 14 mei 2012 heeft de heffingsambtenaar geschreven:
“Uw conclusie dat wij op locatie uitnodigen om te horen op locatie is juist. Vanuit de gemeente Deventer streven wij naar optimalisatie in onze bedrijfsprocessen. Het horen op locatie blijkt al enige tijd zeer effectief voor ons te zijn. Immers we ondervangen hier mee het horen (in aanwezigheid van de taxateur) en daarna nog een onderzoek op locatie. Door partijen in een vroegtijdig stadium op locatie bij elkaar te brengen (mediation) zien we in de praktijk een groter wederzijds begrip en verlaging van de uitvoeringskosten waarmee juist ook onze burger gebaat is.
In verband met de door u aangevoerde aspecten in het bezwaarschrift is een onderzoek ter plekke noodzakelijk. (…) Het team Belastingen heeft de volgende dagen voor deze inpandige opnames/hoorzittingen gepland: 21, 22, 24 en 25 mei 2012.”
2.9.
Bij e-mailbericht van 14 mei 2012 heeft de gemachtigde als volgt gereageerd:
“Het horen op locatie, vanwege het combineren van inpandige opnames en hoorzittingen, anders dan op het gemeentehuis of bij ons op kantoor achten wij niet redelijk en onuitvoerbaar. U heeft van ons reeds eerder toestemming gekregen om contact te zoeken met belanghebbenden om een inpandige opname te doen. De organisatorische afwegingen die u daarbij maakt zijn voor uw rekening. Het is voor onze jurist niet nodig bij de inpandige opnames aanwezig te zijn. Wij wensen in een hoorgesprek onze standpunten nader te onderbouwen.
Op 25 mei 2012 kunnen wij de gehele dag op uw gemeentehuis aanwezig zijn om de hoorzitting te houden. Mocht u 25 mei ook nog nodig hebben voor de inpandige opnames, dan kunnen wij uiteraard ook op een later moment een afspraak inplannen voor de hoorzittingen.”
2.10.
Bij e-mailbericht van 15 mei 2012 heeft de heffingsambtenaar geschreven:
“Wij delen uw mening ten aanzien van de redelijkheid en onuitvoerbaarheid niet. Aangezien u toestemming geeft rechtsreeks contact met belanghebbenden op te nemen om een inpandige opname te doen, zullen wij hiertoe het initiatief nemen. Tegelijk met de inpandige zal de hoorzitting plaatsvinden. U ontvangt hiervoor de uitnodiging.”
2.11.
Bij brief van 30 augustus 2012 heeft de heffingsambtenaar het volgende aan belanghebbende geschreven:
“U heeft bezwaar gemaakt tegen de waarde van [de onroerende zaak]. Daarom wordt de waarde opnieuw beoordeeld. Hiervoor willen de medewerkers van het Team Belastingen (…) het pand van binnen bekijken.
Uw gemachtigde (…) heeft per mail op 14 mei 2012 verzocht om voor de uitspraak op bezwaar te worden gehoord. Tegelijk met de inpandige opname vindt de hoorzitting plaats. U en uw gemachtigde worden daarbij in de gelegenheid gesteld aanvullende grieven naar voren te brengen.
De inpandige opname en hoorzitting vinden plaats op: donderdag 20 september 2012 tussen 10.30 – 11.30 uur.”
Een afschrift van deze brief is gezonden aan de gemachtigde.
2.12.
Op voornoemde datum en tijd heeft een taxateur de woning inpandig opgenomen. Belanghebbende was daarbij aanwezig. De gemachtigde is niet verschenen. Namens de heffingsambtenaar was [C] aanwezig. Tijdens de rondgang door de woning en nadien aan tafel in de woning, heeft [C] aan belanghebbende de gelegenheid geboden mondeling zijn mening te geven en nadere informatie naar voren te brengen. Van het verhandelde is geen afzonderlijk verslag gemaakt.
2.13.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2012 heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde gehandhaafd.
2.14.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar de hoorplicht niet heeft geschonden.

3.Geschil

3.1.
Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde desgevraagd verklaard dat de vastgestelde waarde dient te worden verminderd tot € 900.000. Gelet daarop heeft belanghebbende een belang bij een rechterlijke beslissing.
3.2.
Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting uitdrukkelijk aangegeven dat in hoger beroep uitsluitend in geschil is of de hoorplicht is geschonden nu de heffingsambtenaar de hoorzitting tegelijkertijd met de inpandige opname van belanghebbendes woning heeft laten plaatsvinden. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de heffingsambtenaar en tot terugwijzing van de zaak naar de heffingsambtenaar.
3.4.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft te kennen gegeven door de heffingsambtenaar te willen worden gehoord. De heffingsambtenaar is dan gehouden belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, hetgeen kan gebeuren door belanghebbende daartoe uit te nodigen op een door de heffingsambtenaar vastgesteld tijdstip en plaats (vgl. HR15 mei 2009, nr. 08/00437, ECLI:NL:HR:2009:BI3751, BNB 2009/169).
4.2.
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende en zijn gemachtigde uitgenodigd voor een hoorzitting op een door hem vastgesteld tijdstip in de woning van belanghebbende (zie 2.11). Deze hoorzitting heeft plaatsgevonden. Belanghebbende was daarbij aanwezig (zie 2.12). De gemachtigde is daarbij niet verschenen.
4.3.
Belanghebbende betoogt dat de hoorplicht is geschonden nu de heffingsambtenaar de hoorzitting tegelijkertijd met de inpandige opname heeft laten plaatsvinden. Het feit dat de bevindingen van de taxateur niet bekend waren voorafgaand aan de hoorzitting, dient volgens belanghebbende gelijk te worden gesteld met het onthouden van de mogelijkheid gehoord te worden.
4.4.
In de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is geen wettelijk voorschrift opgenomen over de plaats waar een hoorzitting moet worden gehouden. Het bestuursorgaan heeft daardoor de bevoegdheid een hoorzitting op een andere locatie te houden dan op het kantoor van het bestuursorgaan. Ook het ineenschuiven van de inpandige opname en de hoorzitting is geoorloofd, mits daarbij de minimumeisen die de Awb aan het horen stelt, in acht worden genomen (vgl. CRvB 1 juli 2003, nr. 00/5245 ZW, ECLI:NL:CRVB:2003: AH9929, JB 2003/248). Bij het uitoefenen van deze bevoegdheid dient het bestuursorgaan onder afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn beslissing te komen. Het bestuursorgaan dient daarbij onder meer rekenschap te geven van het belang van de belanghebbende dat hij op een faire en klantvriendelijke wijze in staat wordt gesteld zijn standpunten naar voren te brengen in fysieke aanwezigheid van een of meer vertegenwoordigers van het bestuursorgaan. Voorts kan het bestuursorgaan laten meewegen het algemene belang van een voor het bestuursorgaan efficiënte en doelmatige hoorzitting c.q. bezwaarprocedure.
4.5.
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat in belanghebbendes bezwaarschrift enige algemene, niet nader toegelichte stellingen omtrent het onderhoud en de ligging van de onroerende zaak, zijn vermeld. Dit bezwaarschrift is identiek aan de bezwaarschriften in de procedures met de nummers 13/00484, 13/00486 en 13/00487. Door de hoorzitting in de woning te houden kan belanghebbende zijn stellingen toelichten en kunnen deze ter plekke en met een inpandige opname worden doorgenomen. Behalve dat deze werkwijze efficiënt is, worden daardoor partijen ook in een vroegtijdig stadium op locatie bij elkaar gebracht, wordt het wederzijds begrip tussen partijen vergroot, en worden de uitvoeringskosten verlaagd, aldus de heffingsambtenaar. Doordat al in de bezwaarfase duidelijkheid wordt verkregen over de feitelijke toestand van de woning, wordt volgens de heffingsambtenaar bovendien een beroepsprocedure voorkomen.
4.6.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar bij zijn keuze om in het onderhavige geval gelijktijdig met de inpandige opname een hoorzitting op locatie te houden, welke keuze tot zijn discretionaire bevoegdheid behoort, niet dermate onzorgvuldig of onredelijk gehandeld dat sprake is van een schending van de hoorplicht. De heffingsambtenaar heeft om redenen van doelmatigheid, klantvriendelijkheid en verlaging van de uitvoeringskosten, de hoorzitting gelijktijdig met de inpandige opname gehouden. Bij de planning van deze hoorzitting is de gemachtigde vooraf gekend. Bovendien schrijft het recht niet voor dat voorafgaande aan de hoorzitting belanghebbende bekend moet zijn met de bevindingen van de taxateur. Belanghebbendes gemachtigde heeft geen redenen gegeven die haar zouden verhinderen bij de hoorzitting op locatie aanwezig te kunnen zijn. Dat het voor belanghebbendes gemachtigde, naar haar zeggen, onpraktisch zou zijn om op verschillende locaties en tijdstippen hoorzittingen van cliënten bij te wonen, acht het Hof onvoldoende redengevend om de belangenafweging ten gunste van belanghebbende te doen uitvallen. Evenmin zijn anderszins omstandigheden gebleken die meebrengen dat de heffingsambtenaar niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen om de hoorzitting gelijktijdig met de inpandige opname in belanghebbendes woning te laten plaatsvinden.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter,
mr. C.M. Ettema en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 januari 2014.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 januari 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.