In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, waarin de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 95 te [Z] voor het kalenderjaar 2012 heeft vastgesteld op € 1.057.000. De heffingsambtenaar heeft deze waarde gehandhaafd na een hoorzitting die gelijktijdig met een inpandige opname van de woning van belanghebbende heeft plaatsgevonden. Belanghebbende stelt dat de hoorplicht is geschonden omdat de hoorzitting en de opname niet gescheiden zijn gehouden, waardoor hij niet in staat was om zijn standpunten adequaat naar voren te brengen. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden, wat belanghebbende in hoger beroep aanvecht.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat de waarde van de onroerende zaak moet worden verminderd tot € 900.000. De heffingsambtenaar heeft betoogd dat de keuze om de hoorzitting op locatie te houden, samen met de inpandige opname, niet onzorgvuldig of onredelijk is geweest. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de hoorzitting op deze wijze te organiseren, met als doel de efficiëntie en klantvriendelijkheid te bevorderen. Het Hof bevestigt dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor de plaats van de hoorzitting en dat de heffingsambtenaar de belangen van belanghebbende in zijn afweging heeft meegenomen.
Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De kosten van de procedure worden niet vergoed.