In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 februari 2015, gaat het om een hoger beroep van Plan B B.V. en een andere appellant tegen meerdere geïntimeerden, waaronder een stichting. De zaak betreft de uitleg van een doorstartbeding in de aandeelhoudersovereenkomst van 5 januari 2009 en de vraag of er sprake is van onrechtmatig handelen door de geïntimeerden jegens de appellanten. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen op 27 mei 2014, waarin het hof oordeelde dat de overeenkomst tussen de partijen als een voorovereenkomst moet worden beschouwd. De appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij niet buiten spel gezet kunnen worden door de constructie die in de koopovereenkomst is gekozen. Het hof overweegt dat de juridische realiteit is dat de appellanten geen partij zijn bij de overeenkomst tussen de geïntimeerden en een derde partij, en dat zij geen directe aanspraken kunnen maken op basis van de onrechtmatige daad. Het hof concludeert dat de grieven van de appellanten falen en dat het doorstartbeding in de aandeelhoudersovereenkomst wel degelijk van toepassing is. Het hof stelt de partijen in de gelegenheid om zich uit te laten over de gerealiseerde waarde van de overgenomen voorraden en de handelswaarde van de resterende voorraad. De zaak wordt aangehouden voor verdere beslissingen.