In een brief gedateerd 25 mei 2012 aan de Rechtbank schrijft de gemachtigde van erflater het volgende.
“In bovengenoemde procedure is een mondelinge behandeling gepland voor 30 augustus aanstaande.
(…)
In uw brieven maakt u melding van het feit dat uiterlijk zeven dagen voor de zitting opgave gedaan moet worden van eventuele getuigen en deskundigen die worden opgeroepen. Daar wringt in deze de schoen. Door de handelwijze van de Belastingdienst wordt eiser niet in staat gesteld zijn verdedigingsrechten naar behoren uit te oefenen. De essentiële getuige waar het hier om gaat, wordt angstvallig geheim gehouden. De consequentie daarvan is dat eiser niets anders kan dan trachten op andere wijze de waarheid boven tafel te krijgen. Dat zal met andere getuigen moeten gebeuren. Eiser heeft bijvoorbeeld de wens om verbalisanten te horen over de gang van zaken. De geheimhoudingskamer heeft beslist dat de naam en de identiteit van de verbalisanten niet openbaar gemaakt hoeven te worden maar dat de verdediging wel in staat gesteld moet worden om deze te horen. Recent heeft ondergetekende in een andere zaak voor uw rechtbank kunnen constateren dat de Belastingdienst weinig coöperatief is in het oproepen en of mede brengen van getuigen die werkzaam zijn bij de Belastingdienst.
(…)
Om een dergelijke gang van zaken in deze procedure te voorkomen, meent eiser dat de zitting van 30 augustus aanstaande meer het karakter zal moeten krijgen van een regiezitting zoals dat in strafzaken gebruikelijk is.”
Op 5 juni 2012 schrijft de Rechtbank het volgende aan de gemachtigde van erflater.
“Naar aanleiding van uw brief van 25 mei 2012 deel ik u mede dat de rechtbank geen aanleiding ziet om een regiezitting te houden.
Indien u op de zitting van 30 augustus 2012 getuigen wilt horen dient u dat tijdig aan de rechtbank te laten weten.”
Op 17 augustus 2012 schrijft de gemachtigde van belanghebbenden aan de Rechtbank het volgende.
“In bovengenoemde procedures is een mondelinge behandeling gepland voor 30 augustus aanstaande. Al eerder is uw Rechtbank medegedeeld dat bij eiser de uitdrukkelijke wens bestaat, getuigen te horen. In dat verband vraag ik uw aandacht voor het volgende.
Op het verzoek van eiser tot openbaarmaking van de namen van de betrokken belastingambtenaren, overweegt uw Rechtbank in haar beslissing van 7 februari 2012 als volgt:
‘11. Voor de onder b. vermelde reden is de rechtbank van oordeel dat het belang van de privacy van de in onderhavige stukken genoemde en bij de Belastingdienst werkzame personen om anoniem te blijven prevaleert boven dat van eiser. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de medewerkers van de Belastingdienst in de stukken op een zodanige individualiseerbare wijze zijn aangeduid (met de letters NN en een cijfer) dat zij met deze aanduiding kunnen worden aangewezen, bijvoorbeeld om als getuige te worden gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de belangen van eiser daarmee voldoende gewaarborgd.’
En ten aanzien van de betrokken FIOD-ambtenaren overweegt uw Rechtbank:
’15. Voor het belang van privacy van de betrokken ambtenaar van de FIOD-ECD verwijst de rechtbank naar onderdeel 11. van deze beslissing. De naam van de ambtenaar hoeft derhalve niet te worden bekend gemaakt. Hierbij wijst de rechtbank er op dat de naam van de betrokken ambtenaar uit de wel voor eiser beschikbare onderdelen uit de overeenkomst, voldoende bepaalbaar is.’
Eiser wenst alle genoemde in de door de Inspecteur overgelegde maar anoniem gemaakte ambtenaren, van zowel de Belastingdienst als de FIOD, te horen. Eiser heeft dat recht ook gelet op hun grote betrokkenheid bij overeenkomst met de anonieme tipgever. Het is voor eiser echter onmogelijk deze getuigen op te roepen. De gegevens zijn wel bij uw Rechtbank respectievelijk de Inspecteur bekend.
Met verwijzing naar artikel 8:33 Awb jo. artikel 8:46 Awb verzoek ik uw Rechtbank derhalve om genoemde anonieme getuigen op te roepen.”
Op 21 augustus 2012 schrijft de Rechtbank het volgende aan de gemachtigde van belanghebbenden.
“Naar aanleiding van uw brief van 17 augustus 2012 deel ik u mee dat de rechtbank vooralsnog geen aanleiding ziet de door u genoemde getuigen op te roepen.
Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
Op 24 augustus 2012 schrijft de gemachtigde van belanghebbenden aan de Rechtbank het volgende.
“(…) Met enige verbazing heb ik kennisgenomen van de korte inhoud van uw brief.
Uw rechtbank schrijft
vooralsnoggeen aanleiding te zien de door mij genoemde getuigen op te roepen. Enige toelichting daarop ontbreekt.
(…)
Ik kan uw Rechtbank nu reeds mededelen dat eiser persisteert en zal persisteren in het horen van genoemde getuigen.
(…)”
Op 27 augustus 2012 schrijft de Rechtbank het volgende aan de gemachtigde van belanghebbenden.
“Zoals reeds gemeld in onze brief van 5 juni 2012 zullen de beroepen op de zitting van 30 augustus 2012 inhoudelijk worden behandeld. Uw brief geeft de rechtbank geen aanleiding daarop terug te komen.”
Een afschrift van alle genoemde correspondentie is door de Rechtbank onmiddellijk aan de Inspecteur ter beschikking gesteld. De Inspecteur heeft de namen van de getuigen niet bekend gemaakt aan de gemachtigde van belanghebbenden en heeft de getuigen ook niet meegenomen naar de zitting van de Rechtbank. Door de Rechtbank is geen enkele getuige gehoord.