ECLI:NL:GHARL:2015:5949

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
200.111.490
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en verjaring van vernietigingsmogelijkheden in het kader van collectieve acties

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om de vraag of de vernietigingsmogelijkheid van een effectenleaseovereenkomst door de echtgenoot van de geïntimeerde is verjaard. De zaak betreft een hoger beroep van Varde Investments (Ireland) Limited tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter in Almelo. De geïntimeerde had een effectenleaseovereenkomst met Dexia Bank Nederland N.V. en voerde aan dat zijn echtgenoot deze overeenkomst op 7 november 2005 buitengerechtelijk had vernietigd op basis van artikel 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. Varde betwistte dit en stelde dat de vernietigingsmogelijkheid al was verjaard. De kantonrechter oordeelde dat de vernietigingsmogelijkheid niet was verjaard, wat Varde in hoger beroep aanvecht.

De procedure in hoger beroep begon met een dagvaarding op 26 juni 2012, gevolgd door een memorie van grieven en een memorie van antwoord. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de kantonrechter zijn vastgesteld en heeft de motivering van de beslissing in hoger beroep besproken. Het hof concludeert dat de buitengerechtelijke vernietigingsverklaring door de echtgenoot van de geïntimeerde op 7 november 2005 is uitgebracht, maar dat de verjaringstermijn van drie jaar voor de overeenkomst al was verstreken, tenzij deze was gestuit door een collectieve actie.

De rechtsvraag die het hof moet beantwoorden is of de collectieve actie die door Stichting Eegalease is aangespannen, de verjaring van de vernietigingsmogelijkheid heeft gestuit. Het hof heeft besloten de uitspraak aan te houden in afwachting van een antwoord van de Hoge Raad op prejudiciële vragen die eerder door het gerechtshof Amsterdam zijn gesteld. De zaak is verwezen naar de rol van 10 november 2015 voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.111.490
(zaaknummer rechtbank Almelo, locatie Enschede, 331860)
arrest van de tweede kamer van 11 augustus 2015
inzake
de vennootschap naar Iers recht
Varde Investments (Ireland) Limited,
gevestigd te Dublin (Ierland),
appellante,
advocaat: mr. J.M.K.P. Cornegoor,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard.
Partijen zullen hierna Varde en [geïntimeerde] genoemd worden.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de tussen Varde als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde gewezen vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Almelo, locatie Enschede, van 12 oktober 2010, 5 april 2011, 26 juli 2011 en 27 maart 2012.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 26 juni 2012, zoals hersteld bij exploot van 12 juli 2012;
  • de memorie van grieven, met producties;
  • de memorie van antwoord, met producties.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar de feiten zoals die door de kantonrechter bij het tussenvonnis van 12 oktober 2010 onder 2.1. tot en met 2.3 zijn vastgesteld. Ook het hof gaat van deze feiten uit.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in deze zaak - zakelijk samengevat - om het volgende. [geïntimeerde] is op 1 december 1999 met een rechtsvoorgangster van Dexia Bank Nederland N.V. (hierna: Dexia) een driejarige overeenkomst van effectenlease (hierna: de overeenkomst) aangegaan, welke met drie jaar is verlengd. De overeenkomst heeft per 30 november 2005 geresulteerd in een vordering van Dexia op [geïntimeerde], welke vordering is gecedeerd aan Varde. Ter incasso van die vordering heeft Varde [geïntimeerde] in rechte betrokken. [geïntimeerde] heeft onder meer als verweer gevoerd dat haar echtgenoot bij (op 4 november 2005 gedateerde maar) op 7 november 2005 uitgebrachte buitengerechtelijke verklaring op grond van artikel 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de overeenkomst heeft vernietigd. Varde heeft zich daartegenover op het standpunt gesteld dat de vernietigingsmogelijkheid op dat moment reeds was verjaard. De kantonrechter heeft bij eindvonnis van 27 maart 2012 het beroep op vernietiging aanvaard en de vordering van Varde afgewezen. Daarbij heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vernietigingsmogelijkheid nog niet was verjaard en daartoe het volgende overwogen:
“2.4 Een collectieve actie ex artikel 3:305a BW is een daad van rechtsvervolging van de zijde van de benadeelde in de zin van artikel 3:316 BW. De kantonrechter verwijst naar het artikel van de hand van mrs. Croiset van Uchelen, Hermans, Lemstra en Lunsingh Scheurleer in het Nederlands Juristenblad Aflevering 2007-41, waarin terecht ervan gewag wordt gemaakt dat benadeelden, zonder dat zij enigerlei wijze deelnemen aan de collectie actie tegen de laedens, “in de coulissen” kunnen wachten of de collectieve actie voor de benadeelden al dan niet succesvol afloopt.
2.5
Varde Investments stelt weliswaar dat de echtgenoot
waarschijnlijkveel eerder dan november 2005 weet had van het bestaan van de effectenleaseovereenkomst, maar deze waarschijnlijkheidsstelling is onvoldoende concreet en onvoldoende onderbouwd om over te gaan tot bewijslevering. Uit de inhoud van het telefoongesprek van 9 januari 2003, waarvan een transcriptie door Varde Investments in het geding is gebracht, is niet af te leiden dat de echtgenoot van [geïntimeerde] eerder dan toen de verlenging van de effectenleaseovereenkomst aan de orde kwam, van het bestaan van deze overeenkomst weet had.
2.6
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat voldoende is komen vast te staan dat de
Profit Effect met maandbetalingdoor de echtgenoot van [geïntimeerde] in november 2005 buitengerechtelijk is vernietigd en dat toentertijd de mogelijkheid daartoe niet was verjaard. De vordering van Varde Investments zal worden afgewezen.”
4.2
Met de enige grief in hoger beroep richt Varde zich tegen het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 2.4 van het vonnis van 27 maart 2012, zoals hiervoor weergegeven. Daarbij stelt Varde de rechtsvraag aan de orde of de collectieve actie (het aanhangig maken op 13 maart 2003 van een collectieve procedure door Stichting Eegalease) de verjaring van de vernietigingsmogelijkheid heeft gestuit.
4.3
Varde heeft geen grief gericht tegen de hiervoor aangehaalde rechtsoverweging 2.5 van het vonnis van 27 maart 2012. Volgens [geïntimeerde] is de afwijzing van de vordering van Varde op die rechtsoverweging gebaseerd zodat het ontbreken van een grief daartegen er reeds toe moet leiden dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd. Het hof volgt [geïntimeerde] daarin niet.
4.4
Tussen partijen staat vast dat de buitengerechtelijke vernietigingsverklaring door de echtgenoot van [geïntimeerde] op 7 november 2005 is uitgebracht. Uit rechtsoverweging 2.5 volgt dat de kantonrechter als aanvangsmoment van de verjaring aanmerkt het moment dat de verlenging van de overeenkomst aan de orde kwam. Uit de processtukken in eerste aanleg volgt dat Varde (akte van 31 mei 2011) in dat verband heeft gesteld dat de echtgenoot van [geïntimeerde] reeds op 15 oktober 2002 een keuzeformulier heeft ontvangen ten behoeve van de verlenging van de overeenkomst en toen reeds op de hoogte was van het bestaan van de overeenkomst (zie ook rechtsoverweging 2.1 van het vonnis van 27 maart 2012). Dit is door [geïntimeerde] niet althans niet voldoende gemotiveerd betwist. Dat moet dan ook worden aangemerkt als het door de kantonrechter bedoelde moment waarop de echtgenoot van [geïntimeerde] van het bestaan van de overeenkomst weet had en daarmee als aanvangsmoment van de verjaringstermijn van de bevoegdheid tot vernietiging van de overeenkomst. Ook het hof gaat daarvan uit. Dit betekent dat op het moment dat de buitengerechtelijke vernietigingsverklaring werd uitgebracht (7 november 2005) de verjaringstermijn van drie jaar voor de initiële overeenkomst was verstreken, tenzij deze is doorbroken door een tijdige stuiting van de verjaring. Rechtsoverweging 2.5 kan de afwijzing van de vordering dan ook niet zelfstandig dragen. Deze rechtsoverweging moet worden gelezen in samenhang met rechtsoverweging 2.4 en is (slechts) dragend voor het impliciete oordeel dat Varde onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat op het moment van de door [geïntimeerde] gestelde stuitingshandeling, namelijk het aanhangig maken van de collectieve vordering door Stichting Eegalease bij dagvaarding van 13 maart 2003, de vernietigingsbevoegdheid reeds was verjaard.
4.5
Beoordeeld zal dus moeten worden of het aanhangig maken van een collectieve procedure door Stichting Eegalease stuitende werking heeft gehad ten aanzien van de verjaring van de aan de echtgenoot van [geïntimeerde] toekomende vernietigingsbevoegdheid. De rechtsvraag of de stuitende werking van een collectieve vordering in de zin van artikel 3:305a BW zich ook uitstrekt tot de verjaring van de buitengerechtelijke bevoegdheid tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens artikel 1:89 BW is in de rechtspraak verschillend beantwoord. Bij arrest van 20 januari 2015 heeft het gerechtshof Amsterdam hierover prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad (ECLI:NL:GHAMS:2015:105). Deze zaak is bij de Hoge Raad geregistreerd onder zaaknummer 15/00378. Uit navraag door de griffie van het hof bij de griffie van de Hoge Raad is gebleken dat de uitspraak van de Hoge Raad in het najaar van 2015 wordt verwacht.
4.6
Het hof ziet aanleiding de uitspraak in deze zaak aan te houden totdat de Hoge Raad deze prejudiciële vragen heeft beantwoord. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol van 10 november 2015. Varde zal zich dan bij akte over het arrest van de Hoge Raad en de gevolgen daarvan voor de onderhavige zaak mogen uitlaten. [geïntimeerde] zal dat vervolgens bij antwoordakte mogen doen. Indien de Hoge Raad op uiterlijk 30 oktober 2015 naar aanleiding van de door het gerechtshof Amsterdam gestelde prejudiciële vragen nog geen arrest heeft gewezen, kunnen partijen om uitstel verzoeken.
4.7
Voornoemde gelegenheid tot het nemen van een akte zal Varde tevens kunnen benutten om zich uit te laten over het verweer van [geïntimeerde] dat Varde geen belang heeft bij haar hoger beroep omdat de vernietigingsverklaring in ieder geval is uitgebracht binnen drie jaar na de verlenging van de overeenkomst (memorie van antwoord onder 9, onder verwijzing naar HR 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:41). Ook zal Varde dan kunnen reageren op het bij memorie van antwoord onder 10 gevoerde verweer.
4.8
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 10 november 2015 voor akte aan de zijde van Varde zoals bedoeld in rechtsoverwegingen 4.6 en 4.7;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, F.J.P. Lock en Ch.E. Bethlem en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2015.