ECLI:NL:GHAMS:2015:105

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
200.089.046-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vraag over de stuitende werking van collectieve vorderingen in effectenleaseovereenkomsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2015 een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voorgelegd met betrekking tot de effectenleaseovereenkomsten. De centrale vraag betreft de stuitende werking van een collectieve vordering in de zin van artikel 3:305a BW en de gevolgen daarvan voor de verjaring van de buitengerechtelijke bevoegdheid tot vernietiging van rechtshandelingen op basis van artikel 1:89 BW. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.B. Maliepaard, heeft de zaak aangespannen tegen de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V., vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.

Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 4 november 2014 zijn voornemen geuit om de vragen aan de Hoge Raad voor te leggen. Beide partijen hebben hun instemming met dit voornemen betuigd, waarbij de appellant een opmerking heeft gemaakt over de formulering van de tweede vraag. Het hof heeft in het tussenarrest uiteengezet waarom het noodzakelijk is om de vragen te stellen, met verwijzing naar het aantal vergelijkbare zaken dat bij de rechtbanken aanhangig is.

De beslissing van het hof houdt in dat de griffier wordt opgedragen om een afschrift van het arrest en het tussenarrest onverwijld aan de Hoge Raad te zenden, en dat verdere beslissingen worden aangehouden totdat de Hoge Raad heeft geantwoord op de gestelde vragen. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de meervoudige burgerlijke kamer van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.089.046/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: 1097807 DX EXPL 09-422
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 januari 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A, Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellant] en Dexia genoemd.
In deze zaak is op 4 november 2014 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot dan toe wordt verwezen naar het tussenarrest.
Ter uitvoering van het tussenarrest hebben beide partijen gelijktijdig een akte genomen.
Vervolgens is wederom een datum voor arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenarrest heeft het hof kennis gegeven van zijn voornemen om de in dat arrest in rov. 3.16 geformuleerde vragen op de voet van art. 392 Rv aan de Hoge Raad voor te leggen. Partijen hebben in hun onderscheiden aktes zich uitgelaten over dat voornemen, alsmede over de inhoud van de te stellen vra(a)g(en).
2.2
[appellant] stemt in met het voornemen van het hof en Dexia refereert zich. Geen van partijen heeft opmerkingen gemaakt over de inhoud van de voorgestelde vragen, met dien verstande dat [appellant] zich in zijn akte heeft afgevraagd of de tweede vraag ‘[w]ellicht (…) iets explicieter kan worden geformuleerd’. Nu het bij alleen deze vraagstelling is gebleven en het aan voorstellen voor een andere formulering ontbreekt, ziet het hof geen aanleiding de vraag te herformuleren.
2.3
Het hof heeft in het tussenarrest onder 3.15 uiteengezet waarom het antwoord op de vragen bij wijze van prejudiciële beslissing nodig is in de zin van artikel 392 lid 1 Rv. In het tussenarrest is partijen gevraagd om in aanvulling daarop - met het oog op het vereiste rechtstreekse belang als bedoeld in dat artikellid sub a. en/of b. - informatie te verstrekken over het aantal nog in behandeling zijnde zaken waarin, kort gezegd, dezelfde vraag zich voordoet, of alsnog kan worden opgebracht. Volgens Kostermans is dat aantal voor zover bij zijn advocaat bekend minstens 1.000 en volgens Dexia circa 2.200, waarbij Dexia heeft opgemerkt dat de beantwoording van de vraag voor nog meer gevallen van belang kan zijn.
2.4
Artikel 392 lid 3 Rv schrijft voor dat de beslissing waarbij de vraag wordt gesteld ook het onderwerp van geschil, de door de rechter vastgestelde feiten en de door partijen ingenomen standpunten vermeldt. Het hof meent daartoe te kunnen volstaan met een verwijzing naar de rov. 3.1 tot en met 3.14 van het tussenarrest.
2.5
Zoals artikel 392 lid 5 Rv voorschrijft, zal iedere verdere beslissing worden aangehouden totdat een afschrift van de beslissing van de Hoge Raad is ontvangen.

4.Beslissing

Het hof:
stelt de Hoge Raad ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing de volgende rechtsvragen:
- strekt de stuitende werking op de voet van art. 3:316 BW van een collectieve vordering in de zin van art. 3:305a BW zich uit tot de verjaring van de buitengerechtelijke bevoegdheid tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens art. 1:89 BW?;
en bij een bevestigend antwoord op die vraag:
- leidt alsdan een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring van voor het tijdstip waarop de in art. 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden is verstreken tot hetzelfde rechtsgevolg als het instellen van een nieuwe eis in de zin van die bepaling?;
draagt de griffier op onverwijld een afschrift van dit arrest en van het tussenarrest aan de Hoge Raad te zenden;
draagt de griffier op afschriften van andere op het geding betrekking hebbende stukken op diens verzoek aan de griffier van de Hoge Raad te zenden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, A.S. Arnold en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2015.