ECLI:NL:GHAMS:2015:105
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Prejudiciële vraag over de stuitende werking van collectieve vorderingen in effectenleaseovereenkomsten
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2015 een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voorgelegd met betrekking tot de effectenleaseovereenkomsten. De centrale vraag betreft de stuitende werking van een collectieve vordering in de zin van artikel 3:305a BW en de gevolgen daarvan voor de verjaring van de buitengerechtelijke bevoegdheid tot vernietiging van rechtshandelingen op basis van artikel 1:89 BW. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.B. Maliepaard, heeft de zaak aangespannen tegen de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V., vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 4 november 2014 zijn voornemen geuit om de vragen aan de Hoge Raad voor te leggen. Beide partijen hebben hun instemming met dit voornemen betuigd, waarbij de appellant een opmerking heeft gemaakt over de formulering van de tweede vraag. Het hof heeft in het tussenarrest uiteengezet waarom het noodzakelijk is om de vragen te stellen, met verwijzing naar het aantal vergelijkbare zaken dat bij de rechtbanken aanhangig is.
De beslissing van het hof houdt in dat de griffier wordt opgedragen om een afschrift van het arrest en het tussenarrest onverwijld aan de Hoge Raad te zenden, en dat verdere beslissingen worden aangehouden totdat de Hoge Raad heeft geantwoord op de gestelde vragen. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de meervoudige burgerlijke kamer van het hof.