ECLI:NL:GHARL:2015:5811

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
4 augustus 2015
Zaaknummer
200.157.774
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en bevoegdheid in agentuurovereenkomst tussen partijen uit Nederland en Duitsland

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna aangeduid als [appellante], tegen twee vennootschappen naar Duits recht, aangeduid als [geïntimeerden]. De zaak betreft de rechtsmacht op grond van artikel 5 van de EEX-Vo in het kader van een overeenkomst van opdracht. Het hof behandelt de vraag waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. De rechtbank Gelderland had zich onbevoegd verklaard, maar [appellante] stelt dat de diensten hoofdzakelijk in Nederland zijn verricht. Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, omdat de diensten voornamelijk in Nederland zijn geleverd. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en verklaart de Nederlandse rechter bevoegd, waarbij de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Gelderland voor verdere behandeling. Tevens worden de kosten van de procedure toegewezen aan [geïntimeerden].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.157.774
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 259621)
arrest van de tweede kamer van 4 augustus 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante],
gevestigd te [plaatsnaam],
appellante,
advocaat: mr. J.W. Janssens,
tegen:
1. de vennootschap naar Duits recht
[geïntimeerde sub 1],
gevestigd te [plaatsnaam] (Duitsland),
2. de vennootschap naar Duits recht
[geïntimeerde sub 2],
gevestigd te [plaatsnaam] (Duitsland),
geïntimeerden,
advocaat: mr. E. Jacobson.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerden] (in vrouwelijk enkelvoud) genoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het door de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem op 18 juni 2014 gewezen (en op 11 juli 2014 herstelde) in het incident gewezen vonnis tussen [appellante] als eiseres in de hoofdzaak tevens verweerster in het incident en [geïntimeerden] als gedaagde in de hoofdzaak en eiseres in het incident. Het vonnis is gepubliceerd onder ECLI:NL:RBGEL:2014:4352.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 11 september 2014;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord;
- de akte houdende uitlatingen stellingen memorie van antwoord;
- de antwoordakte.
2.2
Vervolgens heeft [appellante] de stukken overgelegd voor arrest en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
[appellante] is opgericht als agenturenfirma voor textiel. Zij bemiddelt in de productie en levering van voeringsstoffen, bovenstoffen, technisch textiel, bandproducten en producten voor interieurdesign.
3.2
[geïntimeerden] is gespecialiseerd in het vervaardigen van geweven producten die gebruikt worden in de textielindustrie.
3.3
In het voorjaar van 2010 hebben partijen gesproken over een vorm van samenwerking waarbij [appellante] de geweven producten van [geïntimeerden] mocht introduceren bij haar Belgische en Nederlandse klanten.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
De onderhavige zaak heeft een internationaal karakter aangezien [geïntimeerden] in Duitsland is gevestigd. [geïntimeerden] heeft zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen, en [appellante] veroordeeld in de proceskosten. Daartegen richten zich de grieven in het hoger beroep. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2
Op grond van de hoofdregel van artikel 2 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo) dient [geïntimeerden] in beginsel voor de Duitse rechter te worden opgeroepen en is de Nederlandse rechter onbevoegd om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen. Dat is onder meer anders indien [geïntimeerden] op grond van het bepaalde in artikel 5 EEX-Vo voor de Nederlandse rechter kan worden opgeroepen. [appellante] beroept zich op het bepaalde in artikel 5 aanhef en onder 1 sub a en sub b, tweede aandachtstreepje EEX-Vo. Daarin is - onder meer en voor zover thans relevant - sub a bepaald dat ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst het gerecht bevoegd is van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag is gelegd, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Daarbij geldt, ingevolge het bepaalde sub b tweede aandachtsstreepje, voor de toepassing van deze bepaling sub a dat de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt voor de verstrekking van diensten de plaats is waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden.
4.3
Het begrip “overeenkomst” in de zin van artikel 5 onder 1 EEX-Vo is een autonoom begrip. De kwalificatie van de rechtsbetrekking tussen partijen dient plaats te vinden aan de hand van het stelsel en de doelstelling van de verordening. Dat geldt ook voor de vraag of sprake is van het verstrekken van diensten in de zin van artikel 5 onder 1 sub b, tweede aandachtstreepje EEX-Vo. Ook dat is een verordeningsautonoom begrip. Daarbij dient gekeken te worden naar de kenmerkende verbintenis van de betrokken overeenkomst, waarbij in ieder geval sprake moet zijn van het tegen een vergoeding verrichten van een bepaalde prestatie. Agentuur is een dienst in de zin van deze bepaling (HvJ EU 11 maart 2010, C-19/09, NJ 2010, 522, Wood Floor/Silva Trade). Ook een geschil met betrekking tot de onrechtmatig opzegging van een agentuurovereenkomst en de betaling van verschuldigd loon is een geschil ten aanzien van ‘verbintenissen uit overeenkomst’ zoals in deze bepaling bedoeld (HvJ EG 8 maart 1988, 9/87, NJ 1990, 424, Arcado/Haviland).
4.4
Het geschil heeft betrekking op de beëindiging van de samenwerking tussen partijen en op het mogelijk uit hoofde van de in het kader van die samenwerking verrichte activiteiten aan [appellante] toekomende loon dan wel (subsidiair) schadevergoeding en/of schadeloosstelling en/of klantenvergoeding. [appellante] stelt dat zij op grond van een overeenkomst van opdracht dan wel agentuurovereenkomst diensten in Nederland en België heeft verstrekt aan [geïntimeerden]. De overeenkomst hield volgens [appellante] in dat zij in opdracht van [geïntimeerden] bemiddelde tussen haar klanten en [geïntimeerden]. Die bemiddeling bestond erin dat [appellante] de geweven producten van [geïntimeerden] introduceerde bij haar klanten in Nederland en België, wat resulteerde in orders die de klanten via [appellante] bij [geïntimeerden] plaatsten. Verder dacht [appellante] mee met de belangen van [geïntimeerden] en communiceerde met haar over nieuwe ontwikkelingen die zich voordeden op de textielmarkt. [appellante] zou 10% provisie ontvangen over de door haar gerealiseerde omzet. Deze feitelijke stellingen zijn door [geïntimeerden] niet betwist, zodat die vast staan. Daarvan uitgaande, is tussen partijen sprake van een geschil ten aanzien van verbintenissen uit een overeenkomst voor de verstrekking van diensten zoals bedoeld in artikel 5 onder 1 sub b, tweede aandachtstreepje EEX-Vo.
4.5
Vervolgens zal, gelet op het bepaalde in artikel 5 onder 1 sub b, tweede aandachtstreepje EEX-Vo, moeten worden beoordeeld waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden. Daarbij gaat het - anders dan de rechtbank enkel op grond van de regel van artikel 5 onder 1 sub a EEX-Vo heeft geoordeeld - dus niet om de plaats waar de verbintenis tot betaling van loon en/of subsidiair gevorderde betaling(en) uitgevoerd had moeten worden. Tussen partijen is niet in geschil dat de diensten werden verricht in Nederland en in België. [appellante] heeft gemotiveerd gesteld dat zij een grote klantenkring in Nederland heeft, dat zij de producten van [geïntimeerden] zou introduceren bij haar klanten in met name Nederland (en ook voor een deel in België) en dat [geïntimeerden] via [appellante] de gelegenheid kreeg om haar naamsbekendheid in (hoofdzakelijk) Nederland en (in mindere mate) België te vergroten en dat het overgrote deel van de klanten waar zij ten behoeve van [geïntimeerden] naar toe ging gevestigd was in Nederland. Tegenover de concrete en onderbouwde stellingen van [appellante] terzake, had het op de weg van [geïntimeerden] gelegen om haar betwisting daarvan nader te motiveren. [geïntimeerden] heeft hoofdzakelijk volstaan met een betwisting in algemene bewoordingen en het in twijfel trekken van de door [appellante] overlegde specificatie en onderbouwing van bestede uren, verreden kilometers en bezochte klanten, zonder dat zij concreet en gemotiveerd heeft betwist dat het grootste deel van de voor [geïntimeerden] benaderde klanten van [appellante] in Nederland is gevestigd. Omdat [geïntimeerden] daarmee de stellingen van [appellante] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, gaat het hof uit van de juistheid van de door [appellante] gestelde feiten. Uit die feiten volgt dat de diensten hoofdzakelijk werden verricht in Nederland. Aanwijzingen dat de diensten hoofdzakelijk werden verstrekt in België ontbreken. Dit betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil tussen partijen kennis te nemen. Ten overvloede overweegt het hof dat, voor zover al niet zou kunnen worden vastgesteld waar de diensten hoofdzakelijk werden verricht, [appellante] [geïntimeerden] naar keuze mocht oproepen voor het gerecht van een van de plaatsen waar de diensten werden verstrekt (vergelijk HvJ EG 9 juli 2009, C-204/08, NJ 2013, 314, Rehder/Air Baltic en - voor wat betreft het leveren van zaken - HvJ EG 3 mei 2007, C-386/05, NJ 2008, 237, Color Drack/Lexx) of voor het gerecht van haar plaats van vestiging (zoals is uitgemaakt voor het geval van een handelsagent, HvJ EU 11 maart 2010, C-19/09, NJ 2010, 522, Wood Floor/Silva Trade, zie ook Hof Arnhem-Leeuwarden 15 juli 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5659). Ook daarvan uitgaande is de Nederlandse rechter bevoegd.
4.6
De slotsom is dat het hoger beroep slaagt en dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. Het hof zal de vordering in het incident alsnog afwijzen, de Nederlandse rechter bevoegd verklaren om het geschil tussen partijen te behandelen en te beslissen en de zaak daartoe terugwijzen naar de rechtbank. [geïntimeerden] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het bevoegdheidsincident in eerste aanleg en van de procedure in hoger beroep. De kosten aan de zijde van [appellante] voor de procedure in het bevoegdheidsincident in eerste aanleg zullen worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 452,- (1 punt x tarief II)
en voor de procedure in hoger beroep op:
  • explootkosten € 77,52
  • griffierecht € 1.920,-
  • salaris advocaat € 1.341,- (1,5 punt x tarief II),
desgevorderd te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente zoals hierna vermeld. Tevens zal [geïntimeerden] desgevorderd worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen [appellante] ingevolge het bestreden vonnis heeft voldaan.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis in het incident van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 18 juni 2014, zoals hersteld bij vonnis van 11 juli 2014, en opnieuw recht doende:
wijst de vordering in het incident af en verklaart de Nederlandse rechter bevoegd het geschil tussen partijen te behandelen en te beslissen;
wijst de zaak daartoe terug naar de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem;
veroordeelt [geïntimeerden] tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] ingevolge het tussen partijen gewezen vonnis in het incident van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 18 juni 2014, zoals hersteld bij vonnis van 11 juli 2014, aan [geïntimeerden] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het bevoegdheidsincident in eerste aanleg, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] vastgesteld op € 452,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, alsmede in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] vastgesteld op € 1.997,52,- voor verschotten en op € 1.341,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te vermeerderen met de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,-- in geval [geïntimeerden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van dit arrest voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt;
verklaart dit arrest wat de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in het incident gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, F.J.P. Lock en H. Wammes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2015.