Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
9 oktober 2013 dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen Ciris als eiseres in de hoofdzaak tevens verweerster in het incident enerzijds en Barclays als gedaagde in de hoofdzaak tevens eiseres in het incident anderzijds heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
- de conclusie van eis in hoger beroep,
3.De vaststaande feiten
2004 (hierna: Overeenkomst I) en de Cooperation Agreement van 2007 (hierna: Overeenkomst II). De inhoud van Overeenkomst II komt overeen met de inhoud van Overeenkomst I met als relevante wijziging dat hierin ook de samenwerking is vastgelegd om een leaseconstructie via een Italiaanse entiteit op te zetten.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding was Ciris gevestigd te Zeist in Nederland en was Barclays gevestigd te Londen in het Verenigd Koninkrijk. Barclays heeft voor de rechtbank het verweer gevoerd dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft daarop bij het bestreden vonnis geoordeeld dat op grond van artikel 2 van Verordening (EG) 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo) “aan de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt, nu voorts artikel 5 lid 1 sub a EEX-Vo in dit geval toepassing mist”. Bij dat vonnis heeft de rechtbank zich vervolgens in het incident onbevoegd verklaard van het geschil kennis te nemen, met uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling van Ciris in de kosten van het incident en met afwijzing van het meer of anders gevorderde. Ciris is van dat vonnis in hoger beroep gekomen. Haar hoger beroep strekt ertoe dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, de vordering in het incident alsnog zal afwijzen en de zaak zal verwijzen naar de rechtbank ter verdere beslissing, met veroordeling van Barclays in de kosten van het incident in beide instanties. Barclays heeft daartegen verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof Ciris niet-ontvankelijk in haar beroep zal verklaren, althans het beroep zal verwerpen en het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Ciris in de kosten van beide instanties.
Barclays Bank Ltd” met als adres van vestiging hetzelfde adres van vestiging als dat van Barclays.
“Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar
de verstrekking van diensten”. Deze bijzondere regeling komt erop neer dat er voor alle vorderingen uit dat type overeenkomst één rechter is die uit hoofde van artikel 5 lid 1 sub b bevoegd is, ongeacht welke verbintenis(sen) uit een dienstenovereenkomst aan de eis ten grondslag worden gelegd.
Uit de stellingen van partijen volgt dat sprake is van dienstverrichting in verschillende lidstaten. Partijen verschillen erover van mening waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht. Daarvoor geldt het volgende.
Wat de daadwerkelijke uitvoering van de overeenkomst betreft, heeft Ciris gesteld (in de dagvaarding in hoger beroep onder 12 en verder) dat de bemiddelingsactiviteiten voor 90% plaatsvonden vanuit/op het kantoor van Ciris te Zeist en voor de overige 10% buiten Zeist, waarvan deels in het buitenland. Die activiteiten betroffen volgens Ciris het vinden van nieuwe klanten voor Barclays, het onderhouden van contacten met bestaande klanten, het onderhandelen met klanten, het bieden van algemene ondersteuning aan Barclays bij de afhandeling van contracten, financiële analyse van potentiële klanten, onderzoek naar de kredietwaardigheid van klanten en het opstellen van kredietaanvragen. Buitenlandactiviteiten waren daarbij beperkt tot het bezoeken van bootshows, aldus Ciris. Volgens Ciris kwam het daarnaast sporadisch voor dat zij klanten op hun vestiging of thuis bezocht en verliep veel contact via de financieel adviseurs van klanten via telefoon of e-mail. Een kredietaanvraag werd, zo stelt Ciris, per mail bij Barclays ingediend. Zodra een aanvraag door Barclays was gefiatteerd werd Ciris hierover ingelicht. De back office zorgde vervolgens voor de communicatie richting klant en het opstellen van een stappenplan/checklist om het documentatietraject op te starten, aldus Ciris. Ciris verzorgde in het gehele documentatietraject een coördinerende en leidende rol, waarin zij zowel klant, externe juristen en Barclays aanstuurde. Pas als aan alle punten van de checklist was voldaan en dit aan Barclays was doorgegeven, kon Barclays overgaan tot uitbetaling van de lening aan de klant, aldus nog steeds Ciris.
Met inachtneming van de doelstellingen eenvormigheid, voorspelbaarheid en nabijheid van de regels inzake de rechterlijke bevoegdheid van de EEX-Vo (vergelijk dat arrest onder 23, 24, 27 en 41), is het hof van oordeel dat hetzelfde heeft te gelden ten aanzien van Ciris, de partij die zoals overwogen moet worden beschouwd als de partij die de diensten heeft verricht.
€ 683,--
€ 1.341,--(1,5 punt x tarief II)
5.De beslissing
€ 1.341,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
S.M. Evers, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.