In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de beëindiging van de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw. De vrouw had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, waarin was bepaald dat de alimentatieverplichting van de man per 12 oktober 2010 was geëindigd, omdat de vrouw samenwoonde met een ander. De man had in incidenteel hoger beroep verweer gevoerd en ook verzocht om beëindiging van zijn onderhoudsverplichting.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de man de bewijslast draagt voor zijn stelling dat de vrouw samenwoonde met een ander, zoals bedoeld in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft overwogen dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor de stelling van de man dat er sprake was van een duurzame affectieve relatie tussen de vrouw en de derde persoon, en dat de vrouw is geslaagd in het tegenbewijs. De getuigenverklaringen en het observatieverslag waren niet voldoende om de claims van de man te onderbouwen.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de man tot beëindiging van de alimentatieverplichting afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de omstandigheden van de zaak en de relatie tussen de partijen als ex-echtelieden.