Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
De rechtbank heeft het (subsidiaire) verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling om dezelfde reden afgewezen, namelijk op grond van het ontbreken van de goede trouw ten aanzien van de schulden aan [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2].
- de rechtbank heeft ten onrechte eerst inhoudelijk getoetst of [appellant] en [appellante] in aanmerking komen voor de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling; volgens de Hoge Raad (14 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0966) verwijst de tekst van artikel 287a Faillissementswet (Fw) niet naar de vereisten die worden gesteld aan toewijzing van een toelatingsverzoek, zodat van een inhoudelijke koppeling geen sprake is; dit betekent dat de rechter een verzoek om een dwangakkoord afzonderlijk dient te beoordelen en dus niet eerst hoeft na te gaan of het toelatingsverzoek kans van slagen heeft;
- bij afwijzing van het toelatingsverzoek is een faillissement van [appellant] en [appellante] onafwendbaar met als gevolg dat de concurrente schuldeisers geen uitkering krijgen; zelfs bij toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is de uitkering aan de schuldeisers minder dan het aangeboden bedrag in de minnelijke regeling; bij de beoordeling van het onderhavige verzoek heeft de rechtbank de onevenredigheid van het belang tot weigering van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] en het belang van [appellant], [appellante] en de overige schuldeisers dan ook ten onrechte niet in aanmerking genomen;
- vaststaat dat [appellant] en [appellante] geen eigen vermogen of liquide middelen meer hebben; het aangeboden bedrag is beschikbaar gesteld onder voorbehoud van instemming van
- op grond van het voorgaande kunnen [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling komen; waarbij nog in aanmerking moet worden genomen dat de aangeboden regeling het uiterste is waartoe [appellant] en [appellante] in staat zijn; een schuldsaneringsregeling of een faillissementssituatie biedt onder geen beding een gunstiger vooruitzicht; gelet op de te maken belangenafweging als bedoeld in artikel 287a lid 5 Fw, dient het verzoek om een dwangakkoord volgens vaste rechtspraak te worden toegewezen.