Gedurende de gehele stalkingsperiode heeft [appellant] en hebben ook anderen de stalkingsbrieven veelvuldig bij de politie ingeleverd en heeft [appellant] meermalen aangifte gedaan of willen doen. Uiteindelijk heeft de politie [geïntimeerde] op 17 februari 2009 als verdachte aangehouden (zie het proces-verbaal, productie 6 bij memorie van grieven), waarop deze een bekennende verklaring heeft afgelegd (productie 1 bij inleidende dagvaarding), onder meer inhoudend:
“Ik dacht ik zal hem wel terugpakken. Uit rancune besloot ik hem slecht te maken in brieven.
In de brieven heb ik geschreven dat [appellant] de inbraak bij [bedrijfsnaam] heeft gepleegd. Ook schreef ik dat hij dieren mishandelde. (…) Ik schreef ook dat hij mensen bedreigde met de dood. (…) Ook schreef ik dat de familieleden van [appellant] alles te weten zouden komen. (…)
Ik heb de meeste buren van [appellant] aan de [straatnaam] ook een brief geschreven. Dit is door de jaren heen gebeurd. Ik schreef ook over diefstallen bij [bedrijfsnaam] in Delden. (…)
Behalve de mishandeling en de doodsbedreiging aan mij kan ik de andere zaken die ik in mijn brieven heb geschreven over [appellant] niet hard maken. Ik schreef die verdachtmakingen puur uit wraak naar [appellant] toe. Puur, omdat hij mij zo heeft mishandeld. (…)
In mijn brieven schreef ik ook ‘dood aan deze inbreker’ ‘dood aan dit stuk tuig’ ‘dood aan deze crimineel’ ‘ik zorg dat je fysiek geen leven meer hebt’ ‘emotioneel zal hem zwaar opbreken’. (…) Ik wilde ook dat [appellant] emotioneel geraakt zou worden. Ik wilde hem geestelijk raken. Ik wilde dat hij constant aan de schrijver van de brieven zou denken en dat hij daar overspannen door zou raken. Ik wens hem niet daadwerkelijk de dood.
(…)
Ook wilde ik dat hij bang zou worden.
Ik schreef ook in mijn brieven dat ik hem verdacht van inbraken aan de [straatnaam] in [plaatsnaam] en van inbraken in [plaatsnaam].
(…)
Ook schreef ik in mijn brieven dat [appellant] van de familie geld leende om de bruiloft terug te betalen.
(…)
Ik heb ongeveer 5 tot 20 brieven per jaar geschreven. Het zou best kunnen dat ik meer dan 100 brieven in de loop der jaren heb geschreven. In het begin stuurde ik meer brieven dan de afgelopen paar jaren. Ik schreef over het gehele jaar meerdere brieven. (…) Ik kan mij voorstellen dat ik stelselmatig een inbreuk heb gemaakt in de persoonlijke levenssfeer van [appellant] met de bedoeling om hem vrees aan te jagen.
Ik schreef in mijn brieven ook dat [appellant] met name belang had bij sieraden en geld bij zijn inbraken. (…)
Ik heb ook brieven geschreven naar de werkgevers van [appellant]. Ik schreef brieven naar [bedrijfsnaam] in [plaatsnaam], [bedrijfsnaam] in [plaatsnaam] en [bedrijfsnaam] in [plaatsnaam]. (…) Ik wilde dat zijn werkgevers wisten wat voor iemand zij in dienst hadden.
(…)
Eind 1997 heb ik mijn eerste brief geschreven.
(…)
In december 2008 heb ik voor het laatst een brief geschreven. Ik zal de brief wel naar iemand van de [straatnaam] hebben gestuurd.
(…)
Al met al kan ik u zeggen dat ik brieven heb gestuurd naar naaste familie en ook naar mensen waarvan ik dacht dat ze naaste familie van [appellant] zijn, buren van naaste familie, oude buren van [appellant] aan de [straatnaam], mensen waarvan ik dacht die [appellant] zouden kennen en naar zijn werkgevers.
(…)
De pijn die ik voelde, wilde ik ook [appellant] doen voelen.”