[appellante] stelt dat Beheer en [geïntimeerde 3] als bestuurder en middellijk bestuurder onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door te bewerkstelligen dat [geïntimeerde 1] haar vordering niet voldeed, terwijl de huur van het bedrijfspand is betaald tot 1 april 2012 en terwijl [werknemer] wel doorbetaald is tot het einde van zijn dienstverband en hem door [geïntimeerde 1] bovendien een bovenmatige ontbindingsvergoeding is meegegeven. [appellante] stelt dat zij recht had op een evenredig deel van de middelen van [geïntimeerde 1]. Volgens [appellante] had het in de rede gelegen dat haar vordering en die van [werknemer] in evenredige mate waren betaald dan wel onbetaald waren gelaten. Volgens [appellante] hebben Beheer en [geïntimeerde 3], die het in hun macht hadden om [appellante] gelijk te behandelen met [werknemer], geen goede verklaring gegeven voor de ongelijke behandeling die haar ten deel is gevallen. Door deze selectieve betalingen hebben Beheer en [geïntimeerde 3] het paritas creditorum beginsel geschonden, dan wel is sprake van betalingsonwil. Deze betalingsonwil blijkt volgens [appellante] uit de volgende omstandigheden:
(1) Op 20 februari 2012 heeft [geïntimeerde 1] nog € 388,89 betaald aan het pensioenfonds Horeca. Deze vordering had geen voorrang op die van [appellante].
(2) De nieuwe huurder van de bedrijfsruimte aan de [adres] te [vestigingsplaats], de heer [R], heeft verklaard dat hij per 1 april 2012 de huurovereenkomst heeft overgenomen van [geïntimeerde 1]/[geïntimeerde 3] en dat er op dat moment geen sprake was van huurachterstand.
(3) Uit de brief van [geïntimeerde 3] van 8 januari 2012 blijkt dat de aandeelhouders een rekening-courant schuld hebben aan [geïntimeerde 1]. De aandeelhouders zijn echter niet gesommeerd deze schuld te voldoen.
(4) De tot de bedrijfsinventaris behorende koffiemachine is nog steeds niet verkocht om met de opbrengst daarvan [appellante] te voldoen. Ook indien de machine defect is, zal deze nog een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen.
(5) Er is bewust voor gekozen om [werknemer] te voldoen en [appellante] niet.
(6) De vader van [appellante] heeft [geïntimeerde 3] gesproken tijdens het evenement [evenement]. [geïntimeerde 3] zou bij die gelegenheid gezegd hebben dat [appellante] niet werd betaald omdat zij rechtsbijstand had ingeroepen.
[appellante] heeft bewijs aangeboden van haar stellingen door het horen van zichzelf als getuige, van haar vader, die kan verklaren over het gesprek met [geïntimeerde 3] tijdens [evenement], en van de heer [R], die kan verklaren over de betaling van de huur na 31 januari 2012.