In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om de uitleg van een pandakte in het kader van een faillissement. De curator, Mr. Adrianus Gerardus Maria Kézér, was in hoger beroep gegaan tegen de besloten vennootschap De Lage Landen Financial Services B.V. (DLL) over de vraag of DLL rechten kon ontlenen aan een pandakte die was opgemaakt in 2008. De curator stelde dat DLL niet als pandnemer kon worden aangemerkt en dat de pandakte en de daaropvolgende handelingen als paulianeuze rechtshandelingen moesten worden beschouwd, wat zou leiden tot de nietigheid van de akte. De rechtbank had deze vordering van de curator afgewezen, met de overweging dat een redelijke uitleg van de pandakte leidde tot de conclusie dat het pandrecht op de vorderingen uit hoofde van de koopovereenkomst met een derde partij, [vennootschap 2], mede ten behoeve van DLL was gevestigd.
Het hof bevestigde de uitleg van de rechtbank en oordeelde dat er wilsovereenstemming bestond tussen de pandgever en de pandhouder, en dat de pandakte voldoende gegevens bevatte om te concluderen dat deze was bestemd tot verpanding van de vorderingen. Het hof benadrukte dat bij de uitleg van de pandakte alle omstandigheden van het geval van belang zijn, inclusief latere gedragingen van partijen. De curator had onvoldoende onderbouwd dat de schuldeisers benadeeld waren door de handelingen die hadden plaatsgevonden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de curator in de kosten van het hoger beroep.