ECLI:NL:GHARL:2015:2169

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
200.117.605-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen op internet door appellant over Achmea en Wilhelmina Ziekenhuis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. Appellant, een individu, werd door Achmea Zorgverzekeringen N.V. en het Wilhelmina Ziekenhuis aangeklaagd wegens onrechtmatige uitlatingen op weblogs en Twitter. De voorzieningenrechter had eerder geoordeeld dat de uitlatingen grievend, beledigend en bedreigend waren, en had appellant bevolen deze te verwijderen en in de toekomst vergelijkbare uitingen te vermijden. Appellant betwistte dat hij de uitlatingen had geplaatst en voerde aan dat hij niet verantwoordelijk was voor de inhoud. Het hof oordeelde echter dat er voldoende bewijs was dat appellant de uitlatingen had gedaan en verwierp zijn grieven. Het hof bevestigde de eerdere uitspraak en legde appellant lijfsdwang op voor het geval hij niet aan de veroordelingen zou voldoen. De zaak benadrukt de balans tussen vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de eer en goede naam van betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.117.605/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 136540/KG ZA 12-297)
arrest in kort geding van de eerste kamer van 24 maart 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: aanvankelijk mr. J.M. Jansen, kantoorhoudend te Peize,
thans mr. M.G. Doornbos, kantoorhoudend te Assen, die ook heeft gepleit,
tegen

1.Achmea Zorgverzekeringen N.V,

gevestigd te Zeist,
hierna:
Achmea Zorgverzekeringen,
2.
Zilveren Kruis Achmea Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
hierna:
Achmea,
3.
Stichting Wilhelmina Ziekenhuis Assen,
gevestigd te Assen,
hierna:
Wilhelmina Ziekenhuis,
4.
[geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 4],
5.
[geïntimeerde 5],
wonende te[woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 5],
6.
[geïntimeerde 6],
wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 6],
7.
[geïntimeerde 7],
wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 7],
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk:
Achmea c.s.,
advocaat: mr. M. Kool, kantoorhoudend te Rotterdam, die tevens heeft gepleit.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van
9 november 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, sector civiel recht (hierna: de voorzieningenrechter).

2.Het verloop van het geding in hoger beroep

2.1
[appellant] is bij exploot van 26 november 2012 van het bestreden vonnis in hoger beroep gekomen. Vervolgens zijn de volgende processtukken genomen:
- de memorie van grieven (met producties) d.d. 6 mei 2014,
- de memorie van antwoord tevens houdende wijziging van eis (met producties)
d.d. 3 juni 2014.
Vervolgens heeft [appellant] pleidooi gevraagd. De pleidooien zijn gehouden op 6 november 2014. De advocaten hebben gepleit aan de hand van pleitnotities, die zijn overgelegd. Voors is akte verleend voor de bij akte van 5 september 2014 door Achmea c.s. toegezonden producties. Van het pleidooi is proces-verbaal gemaakt.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof op het pleitdossier arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] in de memorie van grieven luidt:

Het Gerechtshof (…) moge behagen, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij arrest:
I.
te vernietigen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 9 november 2012 (…);
II.
opnieuw rechtdoende de vorderingen van appellant als gedaagde in eerste aanleg alsnog toe te wijzen en de vorderingen van geïntimeerden als eisers in eerste aanleg alsnog af te wijzen;
III.
geïntimeerden hoofdelijk te veroordelen hetgeen door appellant reeds krachtens genoemd vonnis aan hen is voldaan aan hem terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum der betalingen(en) tot die der algehele voldoening;
IV.
geïntimeerden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, waaronder de deurwaarderskosten, het griffierecht en het salaris van de gemachtigde en (proces)advocaat van appellant, standaard forfaitair te begroten volgens het gebruikelijke tarief;
V.
geïntimeerden hoofdelijk te veroordelen in het nasalaris (proces)advocaat zijdens appellant, zijnde een bedrag van € 131,- en een bedrag van € 131,- zonder betekening en € 199,- na betekening van het arrest in dezen, standaard forfaitair bepaald, indien betaling binnen een termijn van veertien dagen na aanschrijving tot voldoening van de kosten van het geding niet is gevolgd;
2.4
Bij memorie van antwoord hebben Achmea c.s. verweer gevoerd en hun eis gewijzigd en geconcludeerd:

(…) het Gerechtshof moge behagen bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • appellant niet ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 9 november 2012 (…) althans de grieven en het hoger beroep van appellanten af te wijzen;
  • het vonnis (…) te bekrachtigen;
  • het vonnis (…) uitvoerbaar te verklaren bij lijfsdwang met een duur van drie maanden, althans voor een periode die uw hof redelijk acht, voor iedere dag en ieder dagdeel dat [appellant] niet voldoet aan één van de veroordelingen uit voornoemd vonnis;
  • te bepalen dat de lijfsdwang onmiddellijk na het wijzen van dit arrest kan worden toegepast;
  • appellant te veroordelen tot betaling van de kosten van de procedure in beide instanties met de bepaling als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen arrest worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het arrest wettelijke rente is verschuldigd;
  • appellant te veroordelen tot betaling van de nakosten € 131 zonder betekening, dan wel € 199 in het geval van betekening, te voldoen binnen zeven dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen arrest en – voor het geval voldoening van de nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;

3.De feiten

3.1
De eerste grief [appellant] is mede gericht tegen het door de voorzieningenrechter onder rechtsoverweging 2.9 van het bestreden vonnis vastgestelde feit. Met inachtneming van die grief staat het volgende tussen partijen vast.
3.2
[appellant] is (in ieder geval) vanaf 2006 verzekerd bij Groene Land PWZ Achmea Zorgverzekeringen N.V.. Achmea is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Groene Land PWZ Achmea Zorgverzekeringen NV (hierna eveneens Achmea genoemd).
3.3
Vanaf mei 2006 t/m in ieder geval maart 2007 maant Achmea [appellant] nagenoeg maandelijks aan tot betaling van een ontstane premieachterstand. Achmea laat
bij brief van 15 januari 2007 weten dat vanwege de betalingsachterstand de aanvullende (tandarts)verzekering per 1 februari 2007 wordt beëindigd. [appellant] verwijt Achmea bij brief van 15 januari 2007 over de betalingsachterstand slecht te communiceren, maar accepteert de beëindiging van de aanvullende tandartsverzekering.
3.4
Het Wilhelmina Ziekenhuis zendt op 25 april 2007 Achmea een factuur ten bedrage van € 122,13 voor een geneeskundige behandeling van [appellant], welke op
26 juli 2006 door één van de KNO-artsen zou zijn uitgevoerd. Achmea heeft de factuur aan het Wilhelmina Ziekenhuis voldaan en het bedrag verrekend met de no-claim over 2006 van
.
3.5
In zijn brief van 6 augustus 2009 wijst [appellant] Achmea erop, dat hij in de periode rond 26 juli 2006 niet door een KNO-arts in het Wilhelmina Ziekenhuis is behandeld en hetzij de factuur een administratieve fout bevat of valsheid in geschrifte (declaratiefraude) is hetzij iemand anders zich voor hem heeft voorgedaan (zorgpasfraude). De verrekening van de factuur met de no-claim over 2006 is volgens [appellant] ten onrechte gedaan en dient te worden gecorrigeerd.
3.6
Na enige briefwisseling bericht Achmea [appellant] bij brief van 24 maart 2010 dat het Wilhelmina Ziekenhuis haar desgevraagd heeft gemeld dat [appellant] op 26 juli 2006 een poliklinisch bezoek aan de KNO-arts heeft gebracht. [appellant] kan zich voor nadere inlichtingen wenden tot mevrouw [geïntimeerde 5], werkzaam op de afdeling patiëntenadministratie van het Wilhelmina Ziekenhuis. Voorts meldt Achmea dat de premieachterstand tot en met maart 2010 is opgelopen tot € 2.580,93.
3.7
De reactie van [appellant] op de brief van 24 maart 2010 wordt door Achmea als een klacht opgevat, waarop het klachtenbureau van Achmea bij brief van 3 juni 2010 reageert. In deze brief is onder meer opgenomen:
“Omdat u in uw brief van 30 maart 2010 opnieuw aangeeft dat u op 26 juli 2006 niet bij een KNO-arts bent geweest en u zelfs spreekt over een valse factuur en declaratiefraude, hebben wij op 1 juni 2010 nog eens contact opgenomen met mevrouw [geïntimeerde 5] van het Wilhelmina Ziekenhuis in Assen. Zij verklaarde dat u op 26 juli 2006 om 14.25 uur voor een bezoek in de polikliniek KNO bij Dr. [X] bent verschenen. Mevrouw [geïntimeerde 5] liet ons ook weten dat er door Dr. [X] op 1 augustus 2006 een verslag met de bevindingen van het consult naar uw huisarts is verzonden.”
Achmea blijft bij haar besluit de nota van het Wilhelmina Ziekenhuis te verrekenen met de no-claim van 2006. [appellant] wordt erop gewezen dat hij dit besluit kan laten toetsen door de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen.
3.8
[appellant] reageert bij brief van 5 juni 2010 waarin hij onder meer het volgende opmerkt:
“(…) Vaststaat dat zowel het Wilhelmina Ziekenhuis als Groene Land Achmea niet hebben voldaan aan mijn verzoeken om schriftelijk bewijzen te leveren.
Zoals:
Gegevens legitimatiebewijs;
Kopie van de factuur;
Omschrijving behandeling op factuur;
Bloedonderzoek;
Beelden van röntgenfoto’s en of scans;
Behandeling door zorgverlener;
(…)
3.9
Achmea laat [appellant] bij brief van 6 juli 2010 weten, dat voor het opvragen van het medisch verslag dat het Wilhelmina Ziekenhuis aan zijn huisarts heeft gezonden een medische machtiging van hem nodig is. Het formulier voor de medische machtiging wordt bij de brief meegezonden met het verzoek aan [appellant] het formulier te tekenen en aan Achmea retour te zenden. [appellant] antwoordt bij brief van 10 juli 2010 dat hij de gevraagde medische machtiging niet zal geven.
3.1
Inmiddels had Achmea bij dagvaarding van 8 maart 2010 [appellant] voor de kantonrechter in Assen opgeroepen en gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van de premieachterstand met rente en kosten. [appellant] stelt een tegeneis in en vordert Achmea te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 4.995,- wegens aantasting van zijn eer en goede naam. In deze procedure bij de kantonrechter is tevens de vraag aan de orde of [appellant] het bedrag van de factuur van 25 april 2007 van € 122,13 verschuldigd is en of Achmea dat bedrag met de no-claim van 2006 mocht verrekenen. De kantonrechter wijst bij vonnis van 21 september 2010 de vordering van Achmea in conventie toe en veroordeelt [appellant] tot betaling van € 2.773,93 wegens premieachterstand met rente en kosten. De reconventionele vordering van [appellant] wijst de kantonrechter af. De kantonrechter overweegt onder meer:

Bij de beoordeling van het geschil is van belang dat partijen van mening verschillen over de vraag of Achmea terecht bij [appellant] een bedrag van € 122,13 in rekening heeft gebracht. Het betreft de nota die het Wilhelmina Ziekenhuis Assen (verder te noemen het WZA) aan Achmea heeft gezonden in verband met een bezoek van [appellant] in 2006 aan de oogarts[lees: KNO-arts, hof]
van het ziekenhuis.
Volledigheidshalve wordt overwogen dat [appellant] niet heeft betwist dat Achmea deze nota van het WZA heeft gekregen. De kantonrechter overweegt dat het gelet op de strenge privacyregeling op de weg van [appellant] ligt om aan te tonen dat het WZA de factuur ten onrechte aan Achmea heeft gezonden. Achmea heeft [appellant] er ook op gewezen dat hij over deze nota contact met het WZA moest opnemen. Indien de factuur onterecht was verstuurd, zou het WZA een creditnota kunnen sturen. Nu [appellant] niet heeft bewerkstelligd dat het WZA een creditnota heeft gezonden, moet Achmea van de juistheid van de nota van het WZA uitgaan.
De kantonrechter is van oordeel dat Achmea gerechtigd was om de factuur van het Wilhelmina Ziekenhuis bij [appellant] in rekening te brengen en te verrekenen met de no claim van 2006. [appellant] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, zodat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
3.11
Vervolgens zendt [appellant] in oktober en november 2010 brieven aan onder meer [directeur] (directeur Operations van Achmea) en [werknemer] (eveneens werkzaam bij Achmea) en via de website van Achmea in november 2011 elektronische berichten aan [geïntimeerde 4] (ombudsfunctionaris bij Achmea). In deze brieven verwijst [appellant] onder meer naar hetgeen hij over Achmea en die personen heeft opgenomen in zijn weblog www.[weblog].wordpress.com. Vanaf oktober 2010 verschijnen op een twitteraccount “@[weblog]” berichten over Achmea met verwijzing naar een website.
3.12
De advocaat van Achmea c.s. sommeert [appellant] bij aangetekend verzonden brief van 31 juli 2012 de blogs en internetpublicaties betreffende Achmea, het Wilhelmina Ziekenhuis en hun werknemers te verwijderen en verwijderd te houden. Aan deze sommatie geeft [appellant] geen gevolg.
3.13
Wordpress.com, de hosting party in de zin van artikel 6:196c lid 4 BW, geeft gevolg aan het verzoek van de advocaat van Achmea c.s. - de (onrechtmatige) uitingen jegens Achmea c.s. op - het weblog http://www.[weblog].org te verwijderen.
Vervolgens is het weblog geplaatst bij de hosting party [bedrijfsnaam]. De advocaat van Achmea c.s. heeft [bedrijfsnaam] bij brief van 6 september 2012 verzocht de (onrechtmatige) uitingen jegens Achmea c.s. te verwijderen.
Na deze verzoeken bleef het weblog ‘[weblog]’ op internet te raadplegen.
3.14
Vervolgens heeft Achmea c.s. [appellant] in kort geding betrokken. In het bestreden kort geding vonnis van 9 november 2012 is [appellant] veroordeeld op straffe van een dwangsom van maximaal € 20.000,- de blogs, tweets en andere uitingen op internet met betrekking of in relatie tot Achmea c.s. te verwijderen en verwijderd te houden en is [appellant] verboden om in de toekomst vergelijkbare uitingen op internet of via enig ander openbaar medium te doen. Voorts is [appellant] op straffe van een dwangsom veroordeeld om zoekmachines te verzoeken alle zoekresultaten van het internet te verwijderen en verwijderd te houden, ook uit het cachegeheugen, waarin melding wordt gemaakt van de blogs, tweets en andere uitingen op internet van [appellant] met betrekking tot Achmea c.s..
Dit vonnis is op 12 november 2012 aan [appellant] betekend.
3.15
De deurwaarder legt in de processen-verbaal van 12 december 2012, 25 januari 2013 en 7 februari 2013 de overtredingen van het bestreden kort geding vonnis vast die hij in aanwezigheid van een getuige op die dagen heeft geconstateerd. De deurwaarder heeft de advocaat van Achmea c.s. bij e-mailbericht van 15 februari 2013 laten weten, dat volgens zijn informatie [appellant] geen voertuigen, andere roerende zaken of onroerende zaken op zijn naam heeft staan en een uitkering van de gemeente Winsum geniet waarop al één of meerdere beslagen liggen. Voorts blijkt uit het door de deurwaarder opgemaakte proces-verbaal van 1 maart 2013 dat die dag [appellant] hem de toegang tot zijn woning voor het leggen van executoriaal beslag op de inboedel voor een verschuldigd bedrag van € 22.284,19, waaronder € 20.000,- voor verbeurde dwangsommen, heeft ontzegd. Voorts is in dat proces-verbaal opgenomen dat volgens [appellant] de inboedel in zijn woning toebehoort aan de [stichting].
3.16
Ook na het bestreden vonnis worden er over Achmea c.s. artikelen en brieven op de blogs http://[weblog].blogspot.nl en http://[weblog 2].wordpress.com geplaatst en wordt in e-mailberichten Achmea c.s. en hun advocaat op die artikelen en brieven gewezen. Ook verschijnen er twitterberichten over (fraude door) Achmea c.s. op een nieuw account “[twitteraccount 2]”.

4.Het geschil in eerste aanleg en de beslissing van de voorzieningenrechter

4.1
Achmea c.s. hebben [appellant] in kort geding gedagvaard en een zevental vorderingen ingesteld. De vorderingen strekken ertoe [appellant] op straffe van een dwangsom te gebieden alle uitingen met betrekking of in relatie tot Achmea c.s. op de door [appellant] beheerde weblogs, twitteraccounts en andere door hem geplaatste uitingen op internet te verwijderen en hem te verbieden in de toekomst vergelijkbare uitingen op het internet te plaatsen. Voorts vorderen Achmea c.s. [appellant] op straffe van een dwangsom te veroordelen de zoekmachines – zoals Google, Ilse, Altavista, Yahoo, Bing en MSN – aan te schrijven om de zoekresultaten, inclusief het cachegeheugen, met betrekking of in relatie tot Achmea c.s. van de door [appellant] beheerde blogs en andere internetuitingen te verwijderen. Dit alles met veroordeling van [appellant] tot betaling van € 400,- wegens buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
4.2
Na verweer van [appellant] overweegt de voorzieningenrechter dat in het kader van een belangenafweging met inachtneming van alle bijzonderheden van het geval wordt nagegaan of het recht van [appellant] op vrijheid van meningsuiting zwaarder weegt dan het recht van Achmea c.s. op bescherming van eer en goede naam.
Ook in het geval veronderstellende wijs wordt aangenomen dat de inhoud van de blogs en twitterberichten van [appellant] op feiten is gebaseerd en in die zin als rechtmatig is aan te merken, acht de voorzieningenrechter de aan Achmea c.s. gegeven kwalificaties in die blogs en twitterberichten voorshands buitenproportioneel, beledigend en met name voor de individuele medewerkers van Achmea en Wilhelmina Ziekenhuis bedreigend. Volgens de voorzieningenrechter bevatten de op internet geplaatste blogs en de twitterberichten zoveel grievend taalgebruik en zijn die blogs zo doorspekt met beledigende, bedreigende en buitenproportionele kwalificaties jegens Achmea c.s. dat deze blogs naar het (voorlopig) oordeel van de voorzieningenrechter in hun geheel als onrechtmatig zijn aan te merken.
De voorzieningenrechter verwerpt het verweer van [appellant] dat voor (een deel van) de weblogs niet vaststaat dat die van hem afkomstig zijn. [appellant] heeft volgens de voorzieningenrechter nagelaten voor die stelling bewijs aan te dragen. Eveneens acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat alle negatieve uitlatingen reeds zijn verwijderd.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat voor het plaatsen van foto’s van medewerkers van Achmea en het Wilhelmina Ziekenhuis toestemming van de geportretteerden is vereist en die toestemming heeft [appellant] niet gevraagd en verkregen. Achmea c.s. hebben volgens de voorzieningenrechter geen belang bij beantwoording van de vraag of daarmee het auteursrecht is geschonden, omdat die foto’s onderdeel zijn van de uitlatingen op de weblogs en andere uitingen die [appellant] heeft te verwijderen.
Op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 20.000,- gebiedt de voorzieningenrechter [appellant] om alle tot op 9 november 2012, de dag van de uitspraak, gepubliceerde blogs en andere uitingen op internet met betrekking of in relatie tot Achmea c.s. te verwijderen en verwijderd te houden, verbiedt de voorzieningenrechter [appellant] om in de toekomst vergelijkbare uitingen op internet of via enig ander openbaar medium te doen en veroordeelt de voorzieningenrechter [appellant] om de bekende zoekmachines te verzoeken alle zoekresultaten, inclusief het cachegeheugen, van het internet te verwijderen en verwijderd te houden. Voorts wordt
veroordeeld tot betaling van € 400,- wegens buitengerechtelijke incassokosten met rente en de proceskosten met nakosten en wettelijke rente.

5.De beoordeling van de grieven

5.1
[appellant] heeft tegen het bestreden vonnis twee grieven ontwikkeld. In de eerste grief bestrijdt [appellant] de rechtsoverwegingen in het vonnis waarin ervan wordt uitgegaan dat hij degene is die diverse blogs en twitterberichten over Achmea c.s. op het internet heeft geplaatst. Grief 2 is gericht tegen de veroordeling dat [appellant] zich heeft te onthouden van het doen van vergelijkbare uitingen op het internet als de door hem tot 9 november 2012 gepubliceerde blogs en andere uitingen op het internet met betrekking of in relatie tot Achmea c.s..
5.2
Achmea c.s. hebben bij memorie van antwoord hun eis gewijzigd en aangevuld. Achmea c.s. vorderen in hoger beroep ook aan [appellant] lijfsdwang voor de maximale duur van drie maanden op te leggen voor het geval hij niet aan één van de veroordelingen voldoet.
5.3
Op grond van artikel 130 lid 1 Rv juncto artikel 353 lid 1 Rv komt aan Achmea c.s. de bevoegdheid toe hun eis of de gronden daarvan te wijzigen. De bevoegdheid daartoe is in hoger beroep in die zin beperkt, dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. Op deze “in beginsel strakke regel” kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard. Onverkort blijft gelden dat de eisverandering of –vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde (zie o.a. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4859, HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771 en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064).
[appellant] heeft tegen de bij memorie van antwoord gedane eiswijziging geen bezwaar gemaakt, terwijl de eiswijziging het hof niet ontoelaatbaar voorkomt.
5.4
Een vermeerdering van eis is aan te merken als een grief, zodat ervan dient te worden uitgegaan dat Achmea c.s. incidenteel hoger beroep hebben ingesteld (HR 20 juni 2008 ECLI:NL:HR:2008:BC4959).
5.5
Voor de beoordeling van het geschil stelt het hof voorop dat niet is gegriefd tegen het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat de op de overgelegde prints van de weblogs en de twitterberichten gegeven kwalificaties aan Achmea c.s. buitenproportioneel, beledigend en met name jegens de individuele medewerkers bedreigend zijn. Evenmin is gegriefd tegen het voorlopig oordeel dat dit een aantasting is van de eer en goede naam van Achmea c.s., jegens hen onrechtmatig is en een beperking van de vrijheid van meningsuiting van [appellant] rechtvaardigt. [appellant] heeft evenmin gegriefd tegen het voorlopig oordeel dat de op het internet geplaatste blogs zoveel grievend taalgebruik bevatten en zo doorspekt zijn van beledigende, bedreigende en buitenproportionele kwalificaties jegens Achmea c.s. dat de blogs en twitterberichten tot 9 november 2012 in hun geheel als onrechtmatig zijn aan te merken.
Het hof heeft van deze niet bestreden voorlopige oordelen uit te gaan.
5.6
Met
grief 1komt [appellant] op tegen het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat hij degene is geweest die de onrechtmatig geachte uitlatingen op de blogs en twitteraccounts heeft geplaatst en de door de voorzieningenrechter gehanteerde bewijslast en waardering van bewijs.
5.7
Bij de beoordeling van deze grief dient tot uitgangspunt te worden genomen dat de onderhavige procedure een voorlopige voorzieningenprocedure (kort geding) is. Het oordeel dat in kort geding wordt gegeven, is een voorlopig oordeel in afwachting op een beslissing in een bodemprocedure. Deze aard van de procedure brengt met zich mee dat de regels omtrent de bewijsmiddelen niet op het kort geding van toepassing zijn (vgl. HR 1 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3525). De kort geding rechter baseert zijn voorlopig oordeel in hoge mate op de aannemelijkheid van de stellingen van partijen.
5.8
Uit de overgelegde stukken en de door partijen gegeven toelichting leidt het hof het navolgende af. Medio 2007 is tussen Achmea, het Wilhelmina Ziekenhuis en [appellant] een geschil ontstaan over een factuur van € 122,13 voor een op 26 juli 2006 uitgevoerde medische handeling in het Wilhelmina Ziekenhuis. Onbetwist is gebleven dat [appellant] tegen deze factuur en de verrekening met zijn no claim over 2006 vanaf medio 2007 in brieven en, vanaf het aan hem toebehorende e-mailadres [e-mailadres], e-mailberichten bij Achmea en het Wilhelmina Ziekenhuis bezwaar heeft gemaakt. Nu het ervoor dient te worden gehouden dat [appellant] die brieven en e-mailberichten heeft gezonden, is hij ook degene geweest die in die brieven en
e-mailberichten (steeds meer) negatieve kwalificaties over Achmea, het Wilhelmina Ziekenhuis en de werknemers tot wie de brieven of e-mailberichten waren gericht heeft gegeven. [appellant] is daardoor ook degene geweest die op zeker moment in die brieven en e-mailberichten is gaan verwijzen naar aanvankelijk het weblog “[weblog]” en nadien (ook) het weblog “[weblog 2]”.
Op die weblogs is onder meer de briefwisseling tussen [appellant] en (werknemers van) Achmea en Wilhelmina Ziekenhuis geplaatst en berichten/artikelen over Achmea c.s. waarop hij in e-mailberichten de desbetreffende medewerkers van Achmea c.s. attendeerde. Het woordgebruik in de door [appellant] verzonden brieven en e-mailberichten aan Achmea c.s. vertoont een sterke gelijkenis met de door de voorzieningenrechter onrechtmatig geachte teksten op de weblogs. Beide omstandigheden duiden erop dat [appellant] degene is geweest die de berichten op de weblogs heeft geplaatst en hij in ieder geval het beheer over die weblogs voerde. Dit laatste heeft [appellant] ook verklaard in een tegen hem gevoerde strafprocedure, welke verklaring is opgenomen in het overgelegde arrest van het hof Leeuwarden van 16 april 2012.
Voorts is een twitteraccount geactiveerd, aanvankelijk “[twitteraccount]” en nadien ook “[twitteraccount 2]”. Op dat twitteraccount worden werknemers van Achmea en het Wilhelmina Ziekenhuis tot wie [appellant] zich in brieven heeft gericht en op enigerlei wijze betrokken zijn (geweest) bij de afhandeling van de factuur van 25 april 2007 met name genoemd en wordt veelal verwezen naar één van beide hiervoor genoemde weblogs.
5.9
Op basis van deze onderbouwing is ook naar het oordeel van het hof in het kader van het kort geding voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] de onrechtmatig geachte uitlatingen op de weblogs en twitterberichten heeft geplaatst. De enkel door [appellant] geuite stelling dat een ander die verweten uitlatingen op het internet heeft geplaatst is in dit licht onvoldoende. Dit leidt ertoe dat grief 1 niet slaagt.
5.1
De
tweede griefvan [appellant] is gericht tegen de beslissing van de voorzieningenrechter dat het [appellant] wordt verboden om in de toekomst – derhalve na 9 november 2012 – vergelijkbare uitingen op het internet of via enig ander openbaar medium te doen als hij tot die datum op gepubliceerde blogs en andere uitingen op het internet met betrekking of in relatie tot Achmea c.s. heeft gedaan. Dit verbod heeft volgens [appellant] tot gevolg dat hij in het geheel niet meer over Achmea c.s. openbaar mag publiceren hetgeen volgens hem een te vergaande inbreuk oplevert van zijn vrijheid van meningsuiting.
5.11
Deze grief gaat uit van een onjuiste lezing van het bestreden vonnis. Het vonnis bevat geen algemeen verbod aan [appellant] om in de toekomst op internet of enig ander openbaar medium zich over Achmea c.s. uit te laten, maar geeft een specifiek verbod, inhoudende dat hij vanaf 9 november 2012 over Achmea c.s. op het internet of enig ander openbaar medium geen
vergelijkbare uitlatingenheeft te doen als hij tot 9 november 2012 over Achmea c.s. op gepubliceerde blogs en andere uitingen op internet heeft gedaan.
In de procedure zijn een groot aantal prints van die tot 9 november 2012 openbaar gemaakte blogs en twitterberichten overgelegd, zodat aan de hand daarvan – ook voor [appellant] - blijkt om welke uitlatingen het jegens Achmea c.s. gaat. Voorts heeft de voorzieningenrechter onder rechtsoverweging 4.3. een samenvatting gegeven van beschuldigingen jegens Achmea c.s. die [appellant] vanwege het onrechtmatige karakter niet meer heeft te doen.
Mede gelet op de vele onrechtmatig geachte publicaties is in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure hetgeen in het vonnis aan [appellant] voor de toekomst wordt verboden voldoende bepaald. In een eventuele bodemprocedure kan zo nodig worden nagegaan of jegens een of meerdere partijen een begrenzing in tijd of onderwerp geboden is.
Dit betekent dat ook grief 2 faalt.
5.12
In het incidentele appel vorderen Achmea c.s. aan [appellant] ook op de voet van artikel 585 sub a Rv het dwangmiddel lijfsdwang op te leggen.
[appellant] voert hiertegen verweer. Hij voert aan dat hij tijdens de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang niet in staat zal zijn aan de veroordelingen tot verwijdering van gegevens op het internet en het aanschrijven van zoekmachines te voldoen.
5.13
Voor de beoordeling van de vordering tot het opleggen van lijfsdwang stelt het hof voorop dat uit het hiervoor overwogene volgt dat het hof het vonnis van de voorzieningenrechter zal bekrachtigen. Dit betekent onder meer dat [appellant] uitvoering zal hebben te geven aan de aan hem gegeven veroordelingen tot verwijdering van jegens Achmea c.s. onrechtmatig geachte uitlatingen op internet en dat hij de bekende zoekmachines heeft aan te schrijven de zoekresultaten van de verwijderde of te verwijderen uitingen op internet, inclusief het cachegeheugen, te wissen. In eerste aanleg is aan deze veroordelingen een dwangsom opgelegd. [appellant] heeft onbetwist gelaten dat het maximale bedrag aan opgelegde dwangsommen is verbeurd en dat hij daarvoor geen verhaal biedt. Eveneens blijkt uit de overgelegde stukken dat [appellant] ook na het vonnis publicaties op zijn weblogs heeft geplaatst die in het kader van deze procedure als onrechtmatig jegens Achmea c.s. zijn beoordeeld. Die op het internet openbaar gemaakte uitlatingen kunnen niet anders worden beschouwd dan als een aaneenrijging van ernstige verdachtmakingen en beschuldigingen, diskwalificaties en anderszins kwetsende opmerkingen met de kennelijke strekking om Achmea en het Wilhelmina Ziekenhuis en vooral enkele specifieke bij hen werkzame of werkzaam geweest personen, waaronder geïntimeerden sub 4 t/m sub 7, in diskrediet te brengen.
Nu in dit hoger beroep voldoende aannemelijk is geworden dat dwangsommen geen afdoende dwangmiddel zijn om [appellant] te bewegen zich overeenkomstig de bij rechterlijke uitspraak opgelegde verbod, gebod en veroordeling te gedragen en Achmea c.s. vanwege de diffamerende aard van de op internet geplaatste uitlatingen een gerechtvaardigd belang hebben bij onverkorte naleving van hetgeen waartoe de gerechtelijke uitspraak [appellant] verplicht, zal het hof aan [appellant] het dwangmiddel van lijfsdwang opleggen. Het hof zal [appellant] nog een redelijke termijn gunnen om aan het bevel, verbod en de veroordeling te voldoen voordat de lijfsdwang ten uitvoer kan worden gelegd, zodat hij daarmee kan voorkomen dat de lijfsdwang wordt toegepast. Als de lijfsdwang wordt toegepast, acht het hof [appellant] nog in staat aan het bevel, verbod en de veroordeling, kort gezegd het verzenden van brieven en het verwijderen van gegevens op internet, uitvoering te geven. Voorzover hij daartoe zelf niet of niet geheel in staat is, kan hij derden daartoe machtigen.
Het hof zal de gevorderde lijfsdwang toewijzen als hierna bepaald.

6.De slotsom

6.1
De slotsom is dat de twee door [appellant] aangedragen grieven niet slagen, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Voorts wijst het hof de in hoger beroep ingestelde vordering tot het toepassen van lijfsdwang toe.
6.2
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het principaal appel worden veroordeeld. De verschotten bedraagt € 666,- en het geliquideerd salaris van de advocaat wordt berekend op basis van 3 punten, tarief II. De gevorderde wettelijke rente over deze proceskostenveroordeling wordt toegewezen zoals in het dictum bepaald.
6.3
Voorts zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het incidenteel appel worden veroordeeld (geliquideerd salaris van de advocaat, 1½ punt, tarief II). De gevorderde wettelijke rente over deze proceskostenveroordeling wordt toegewezen zoals in het dictum bepaald.
6.4
De proceskosten worden vermeerderd met het nasalaris en de wettelijke rente daarover zoals in het dictum bepaald.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van 9 november 2012;
verklaart het vonnis waarvan beroep uitvoerbaar bij lijfsdwang:
  • lijfsdwang van een week voor iedere overtreding van het door de voorzieningenrechter onder 5.1. bedoelde bevel;
  • lijfsdwang van een week voor iedere overtreding van het door de voorzieningenrechter onder 5.1. bedoelde verbod;
  • lijfsdwang van een week voor iedere overtreding van het door de voorzieningenrechter onder 5.2. bedoelde veroordeling;
bepaalt de maximale termijn waarvoor de lijfsdwang ten uitvoer kan worden gelegd op drie maanden;
bepaalt dat de lijfsdwang niet eerder ten uitvoer kan worden gelegd dan na het verstrijken van een periode van drie weken na betekening van dit arrest;
veroordeelt [appellant] in de kosten in het principale appel en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van Achmea c.s. gevallen, op € 666,- aan verschotten en op € 2.682,- voor geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit arrest tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] in de kosten in het incidenteel appel en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van Achmea c.s. gevallen op € 1.341,- voor geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit arrest tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] tot betaling van € 131,- voor nasalaris van de advocaat, dan wel € 199,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 14 dagen na betekening van deze uitspraak tot de dag der algehele voldoening;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. D.H. de Witte, mr. I. Tubben en mr. B.F. Assink en is door de rolrechter in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
24 maart 2015.