In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 8 april 2014 het beroep van belanghebbende gegrond verklaarde wegens schending van de hoorplicht. De rechtbank had de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De Inspecteur had het bezwaar van belanghebbende tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2006 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. Belanghebbende stelde dat hij niet op de hoogte was gesteld van de navorderingsaanslag, omdat deze naar een adres was gestuurd waar hij niet meer woonde. Hij voerde aan dat de Inspecteur had moeten weten dat hij gebruik maakte van een gemachtigde en dat de Inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld door de navorderingsaanslag niet aan de gemachtigde te zenden.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de Inspecteur de navorderingsaanslag op de juiste wijze had bekendgemaakt, aangezien deze was verzonden naar het laatst bekende adres van belanghebbende. Het Hof stelde vast dat belanghebbende had nagelaten om de Inspecteur op de hoogte te stellen van zijn nieuwe adres en dat hij ook geen verzoek had gedaan om de navorderingsaanslag naar een ander adres te sturen. Het Hof concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat het buiten de wettelijke termijn was ingediend. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.