ECLI:NL:GHARL:2015:1848

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
14/00367 en 14/00368
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot dwangsommen en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland inzake aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2006 en 2007. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, maar het Hof vernietigde deze uitspraak en wees de zaken terug naar de inspecteur voor nieuwe uitspraken op bezwaar. De inspecteur heeft vervolgens de aanslagen verminderd, maar belanghebbende heeft opnieuw beroep ingesteld, ditmaal met betrekking tot de dwangsommen en de vergoeding van immateriële schade. Het Hof oordeelt dat de inspecteur in verzuim is geweest en dat er dwangsommen verschuldigd zijn. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en renteschade, omdat de vertraging in de verliesverrekening te wijten is aan het verzuim van de inspecteur. De uitspraak van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, en de inspecteur wordt veroordeeld tot betaling van de dwangsommen en de renteschade.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 14/00367 en 14/00368
uitspraakdatum:
10 maart 2015
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 maart 2014, nummer
13/4028 en 13/4029, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: aanslag IB/PVV) opgelegd. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag in rekening gebracht van € 1.319. Verder is een verzuimboete van € 113 opgelegd vanwege het niet tijdig doen van de aangifte.
1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.625. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag in rekening gebracht van € 6.
1.3.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van
17 juni 2011 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.
1.4.
De Inspecteur heeft bij besluit van 19 augustus 2011 de aanslag IB/PVV 2006 verminderd tot nihil. Daarbij is een verlies vermeld van € 15.947. De verzuimboete is verminderd tot € 22.
1.5.
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar van 17 juni 2011 in beroep gekomen. De rechtbank Arnhem heeft deze beroepen bij uitspraak van 2 februari 2012, nummers AWB 11/2879 en 11/2880, ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft bij uitspraak van 9 oktober 2012, nummers 12/00087 en 12/00088, de uitspraak van de rechtbank Arnhem vernietigd, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de zaken terug gewezen naar de Inspecteur om nieuwe uitspraken op bezwaar te nemen.
1.7.
Belanghebbende heeft bij formulier van 14 juni 2013, ontvangen door de Inspecteur op 17 juni 2013, de Inspecteur medegedeeld dat hij in gebreke is met het doen van uitspraken op bezwaar.
1.8.
De Inspecteur is bij brieven van 26 juni 2013 aan de bezwaren van belanghebbende tegemoetgekomen en heeft de verliezen nader vastgesteld op € 82.705 (2006) en € 99.038 (2007).
1.9.
Belanghebbende heeft op 2 juli 2013 bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) beroep ingesteld vanwege het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar.
1.10.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 juli 2013 het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2006 ongegrond verklaard omdat de aanslag nihil blijft, en het verlies nader vastgesteld op € 82.705.
1.11.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 juli 2013 het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2007 gegrond verklaard en het verlies vastgesteld op € 99.038.
1.12.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 6 maart 2014, nummers 13/4028 en 13/4029, de beroepen inzake de aanslagen IB/PVV 2006 en 2007, de verzuimboete 2006 en de dwangsom ongegrond verklaard, en de Inspecteur veroordeeld tot een vergoeding van immateriële schade van € 1.000.
1.13.
Belanghebbende heeft bij brief van 7 april 2014, ingekomen bij het Hof op
9 april 2014, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.14.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.15.
De Inspecteur heeft bij brief van 14 januari 2015 een nader stuk ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 26 januari 2015 een nader stuk ingediend.
1.16.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015 te Arnhem. De zaken met de nummers 14/00338, 14/00339, 14/00367 en 14/00368 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen
mw. mr. [A] en [B].
1.17.
Partijen hebben ter zitting elk een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.18.
Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen IB/PVV 2006 en IB/PVV 2007 bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft deze bezwaren bij uitspraken op bezwaar van 17 juni 2011 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende heeft daartegen beroep en hoger beroep ingesteld.
2.2.
In hoger beroep heeft het Hof bij uitspraak van 9 oktober 2012, nummers 12/00087 en 12/00088 de uitspraak van de rechtbank Arnhem vernietigd, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de zaken terug gewezen naar de Inspecteur om nieuwe uitspraken op bezwaar te nemen.
2.3.
Op 14 mei 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende gehoord.
2.4.
Belanghebbende heeft bij formulier van 14 juni 2013, ontvangen door de Inspecteur op 17 juni 2013, de Inspecteur medegedeeld dat hij in gebreke is met het doen van uitspraken op bezwaar. Tevens heeft belanghebbende dwangsommen gevorderd.
2.5.
Bij brief van 26 juni 2013 heeft de Inspecteur inzake de aanslag IB/PVV 2006 onder meer het volgende geschreven:
“Betreft Motivering van uitspraak op het bezwaarschrift
Geachte [belanghebbende],
Op 15 maart 2011 ontving ik uw brief waarin u bezwaar maakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2006 (…) .
Samenvatting van uw bezwaar
U verzoekt alsnog rekening te houden met gegevens uit de door u ingediende aangifte.
Beoordeling van uw bezwaar
Uw bezwaar is terecht. Toch leidt het niet tot verlaging van de aanslag, omdat de aanslag nihil blijft. Uw bezwaarschrift is daarom ongegrond.
Beslissing
Ik kom gedeeltelijk aan uw bezwaar tegemoet. De officiële uitspraak op uw bezwaarschrift krijgt u binnenkort afzonderlijk toegezonden van het computercentrum in Apeldoorn.
Ik stel het bedrag van het verlies nader vast op € 82.705. Het hierin begrepen ondernemingsverlies bedraagt € 77.630.”
2.6.
Bij brief van 26 juni 2013 heeft de Inspecteur inzake de aanslag IB/PVV 2007 onder meer het volgende geschreven:
“Betreft Motivering van uitspraak op het bezwaarschrift
Geachte [belanghebbende],
Op 15 maart 2011 ontving ik uw brief waarin u bezwaar maakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2007 (…).
Samenvatting van uw bezwaar
U verzoekt alsnog rekening te houden met gegevens uit de door u ingediende aangifte.
Beoordeling van uw bezwaar
Uw bezwaar is terecht.
Beslissing
Ik kom gedeeltelijk aan uw bezwaar tegemoet. De officiële uitspraak op uw bezwaarschrift krijgt u binnenkort afzonderlijk toegezonden van het computercentrum in Apeldoorn.
Ik stel het bedrag van het verlies nader vast op € 99.038. Het hierin begrepen ondernemingsverlies bedraagt € 97.954.”
2.7.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 juli 2013 het bezwaar inzake IB/PVV 2006 ongegrond verklaard.
2.8.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 juli 2013 het bezwaar inzake IB/PVV 2007 gegrond verklaard en het verlies voor 2007 vastgesteld op € 99.038.
2.9.
Belanghebbende heeft op 2 juli 2013 bij de Rechtbank beroep ingesteld vanwege het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar.
2.10.
Bij brief van 5 augustus 2013 heeft belanghebbende aan de Rechtbank meegedeeld dat de beroepen thans zijn gericht tegen de uitspraken op bezwaar en de afwijzing van de dwangsommen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Inspecteur een dwangsom is verschuldigd en of de vergoeding van immateriële schade van € 1.000 juist is vastgesteld. Verder heeft belanghebbende verzocht om een schadevergoeding van € 2.472 vanwege rentederving.
3.2.
Belanghebbende betoogt dat de uitspraken op bezwaar niet tijdig zijn gedaan zodat de Inspecteur een dwangsom verbeurt. Met betrekking tot de vergoeding van immateriële schade betoogt belanghebbende dat hij door de handelwijze van de Inspecteur een zodanige spanning en frustratie heeft ondervonden, dat de Inspecteur tot een schadevergoeding van tweemaal € 1.000 dient te worden veroordeeld. De Inspecteur verdedigt de tegenovergestelde opvattingen.
3.3.
Wat betreft de rentederving betoogt belanghebbende dat de Inspecteur eerst bij de (nieuwe) uitspraken op bezwaar van juli 2013 de verliezen juist heeft vastgesteld, waarna op dat moment pas teruggaven konden volgen door de achterwaartse verliesverrekening met het inkomen van voorafgaande kalenderjaren. Deze verliezen hadden al bij de (eerste) uitspraken op bezwaar van 17 juni 2011 achterwaarts kunnen worden verrekend. Deze vertraging in de verliesverrekening van meer dan twee jaar is te wijten aan een verzuim van de Inspecteur, aldus belanghebbende.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank wat betreft de beslissingen omtrent de dwangsom en de vergoeding van de immateriële schade, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar inzake de dwangsom, tot toekenning van een dwangsom, tot vergoeding van immateriële schade van € 2.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn en tot vergoeding van renteschade. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en betwist de renteschade.
3.5.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard de verzuimboete niet langer te betwisten.

4.Overwegingen

Dwangsommen
4.1.
Het Hof heeft bij uitspraak van 9 oktober 2012, nummers 12/00087 en 12/00088 de uitspraak van de rechtbank Arnhem vernietigd, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de zaken terug gewezen naar de Inspecteur om nieuwe uitspraken op bezwaar te nemen. Het Hof heeft niet op grond van artikel 8:72, lid 4, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) aan de Inspecteur een termijn gesteld voor het nemen van nieuwe uitspraken op bezwaar. Aansluiting moet dan worden gezocht bij de in artikel 4:13, lid 2, Awb, bedoelde redelijke termijn (TK, 1991-1992, 22.495, nr. 3, p. 147). In het onderhavige geval is er geen aanleiding om van een andere termijn uit te gaan dan de in artikel 4:13, lid 2, Awb neergelegde termijn van acht weken. De Inspecteur heeft binnen deze termijn van acht weken geen nieuwe uitspraken op bezwaar genomen.
4.2.
De Inspecteur heeft op 17 juni 2013 van belanghebbende een schriftelijke ingebrekestelling ontvangen. Dit brengt mee dat de Inspecteur uiterlijk op 1 juli 2013 nieuwe uitspraken op bezwaar diende te nemen.
4.3.
De Inspecteur heeft bij brieven van 26 juni 2013 een “motivering van uitspraak op het bezwaarschrift” aan belanghebbende toegezonden waarin het bezwaar is beoordeeld. In deze brieven is vermeld dat “de officiële uitspraak op het bezwaarschrift” binnenkort afzonderlijk wordt toegezonden. Verder ontbreekt in deze brieven een rechtsmiddelverwijzing. In
juli 2013 heeft belanghebbende de uitspraken op bezwaar inzake de aanslagen IB/PVV 2006 en IB/PVV 2007 ontvangen.
4.4.
Naar het oordeel van het Hof kunnen de brieven van 26 juni 2013 redelijkerwijs niet worden aangemerkt als een uitspraak op bezwaar. Bij dit oordeel neemt het Hof in aanmerking dat in de brieven is vermeld dat “de officiële uitspraak op het bezwaarschrift” later wordt toegezonden, dat een rechtsmiddelverwijzing ontbreekt en dat de Inspecteur nadien uitspraken op bezwaar heeft gedaan. Dat deze brieven de motivering van de nog toe te zenden uitspraken op bezwaar bevatten, doet aan dit oordeel niet af.
4.5.
Als de brieven van 26 juni 2013 niet als een uitspraak op bezwaar kunnen worden aangemerkt, zijn partijen eensluidend van mening dat op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2006 is beslist bij uitspraak van 19 juli 2013 en dat op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2007 is beslist bij uitspraak van 25 juli 2013. Verder zijn partijen eensluidend van mening dat de Inspecteur deze uitspraken aan belanghebbende heeft verzonden op respectievelijk 19 juli 2013 en 11 juli 2013.
4.6.
Voor de berekening van de dwangsommen betekent dat het volgende. De termijn van twee weken waarbinnen de Inspecteur nieuwe uitspraken op bezwaar diende te nemen, is geëindigd op 1 juli 2013. De eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, is dan
2 juli 2013. De dag waarop de Inspecteur de uitspraak op bezwaar aan belanghebbende heeft verzonden, is de laatste dag waarover nog dwangsom verschuldigd is (TK, 2004-2005, 29.934, nr. 6, p. 12)
.De Inspecteur heeft op 19 juli 2013 de uitspraak inzake IB/PVV 2006 ter post bezorgd. Alsdan verbeurt de Inspecteur over de periode van 2 juli 2013 tot en met
19 juli 2013 een dwangsom van 14 x € 20 plus 4 x € 30, ofwel € 400.
4.7.
De Inspecteur heeft op 11 juli 2013 de uitspraak inzake IB/PVV 2007 ter post bezorgd. Alsdan verbeurt de Inspecteur over de periode van 2 juli 2013 tot en met
11 juli 2013 een dwangsom van 10 x € 20, ofwel € 200.
4.8.
Nu de Inspecteur in verzuim is ter zake van twee verschillende ten aanzien van dezelfde belanghebbende genomen uitspraken op bezwaar, is tweemaal een dwangsom verschuldigd. De omstandigheid dat het om dezelfde belanghebbende gaat en de zaken hetzelfde onderwerp - vaststelling kwijtscheldingswinst - betreffen, brengt niet mee dat slechts eenmaal een dwangsom verschuldigd zou zijn. De vaststelling van de winst dient immers voor elk jaar afzonderlijk beoordeeld te worden.
Vergoeding van immateriële schade
4.9.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 juni 2011, nr. 09/02639, ECLI:NL:HR:2011: BO5046, geoordeeld dat voor de vraag of de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die hij in zijn arrest van 22 april 2005, nr. 37.984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, heeft neergelegd voor de duur van de redelijke termijn in fiscale boetezaken. Daarbij hanteert de Hoge Raad als uitgangspunt dat de redelijke termijn voor de behandeling in de bezwaar- en de beroepsfase tezamen niet meer dan twee jaar bedraagt. Voor de schadevergoeding dient als uitgangspunt een tarief van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
4.10.
De Rechtbank heeft in het onderhavige geval geoordeeld dat de redelijke termijn met bijna één jaar is overschreden en de Inspecteur mitsdien veroordeeld tot een schadevergoeding van € 1.000 vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase.
4.11.
In een geval als het onderhavige, waarin meerdere zaken van een belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld, dient te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Indien hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per halfjaar gehanteerd. Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat beide zaken betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Gelet daarop heeft de Rechtbank terecht slechts eenmaal een schadevergoeding van € 1.000 toegekend.
4.12.
Belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat hij door de handelwijze van de Inspecteur een zodanige spanning en frustratie heeft ondervonden, dat toch een schadevergoeding van tweemaal € 1.000 gerechtvaardigd is.
4.13.
Bij de beoordeling van dit betoog dient te worden vooropgesteld dat voor de toekenning van een schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn het ontstaan van spanning en frustratie – behoudens bijzondere omstandigheden – wordt verondersteld, en dat voor het bepalen van de hoogte van de ter zake toe te kennen schadevergoeding in beginsel niet van belang is in welke mate de betrokkene daadwerkelijk spanning en frustratie heeft ondervonden (vgl. HR 20 juni 2014, nr. 13/01045, ECLI:NL:HR:2014:1461 en HR 17 oktober 2014, nr. 13/06130, ECLI:NL:HR:2014:2981).
4.14.
Belanghebbende heeft geen feiten aangevoerd die aanleiding zouden kunnen geven om af te wijken van de hiervoor vermelde regel. Een schadevergoeding van tweemaal € 1.000 is mitsdien niet gerechtvaardigd. Het betoog van belanghebbende faalt.
Vergoeding van renteschade
4.15.
Belanghebbende heeft in zijn nader stuk verzocht om een schadevergoeding van
€ 2.472 vanwege rentederving. Volgens belanghebbende heeft de Inspecteur eerst bij de (nieuwe) uitspraken op bezwaar van juli 2013 de verliezen juist vastgesteld, waarna op dat moment pas teruggaven konden volgen door de (achterwaartse) verliesverrekening met het inkomen van voorafgaande kalenderjaren. Belanghebbende heeft in dit verband gesteld, hetgeen door de Inspecteur onvoldoende is weersproken, dat de Inspecteur bij het doen van de (eerste) uitspraken op bezwaar van 17 juni 2011 over dezelfde informatie beschikte die een rol heeft gespeeld bij de uitspraken op bezwaar van 19 en 25 juli 2013. Dit brengt volgens belanghebbende mee dat de vertraging in de verliesverrekening van meer dan twee jaar is te wijten aan een verzuim van de Inspecteur.
4.16.
Blijkens artikel V van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Staatsblad 2013, 50) is tot 1 juli 2016 de huidige regeling voor schadevergoeding bij onrechtmatig overheidshandelen, zoals neergelegd in artikel 8:88 tot en met 8:95 Awb, niet van toepassing op besluiten van de Belastingdienst. Dit brengt mee dat belanghebbendes verzoek om schadevergoeding moet worden beoordeeld in het licht van artikel 8:73 Awb (oud).
4.17.
Volgens vaste jurisprudentie is met de vernietiging van een besluit van een bestuursorgaan door de rechter de onrechtmatigheid van dat besluit gegeven, en in beginsel ook de schuld van het bestuursorgaan (vgl. HR 13 juli 2012, nr. 11/00162, ECLI:NL:HR:2012:BV0264). Bij uitspraak van 9 oktober 2012 heeft Hof Arnhem de (eerste) uitspraken op bezwaar van 17 juni 2011 vernietigd, zodat daarmee de onrechtmatigheid van die uitspraken is gegeven en in beginsel ook de schuld van de Inspecteur.
4.18.
Artikel 8:73 Awb bepaalt dat een rechter een bestuursorgaan alleen tot schadevergoeding kan veroordelen, indien het beroep gegrond is verklaard. In het onderhavige geval heeft het Hof het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard omdat de Rechtbank ten onrechte geen dwangsom heeft toegekend. Dat de door belanghebbende verzochte schadevergoeding betrekking heeft op schade als gevolg van de door de Inspecteur onrechtmatig genomen uitspraken op bezwaar van 17 juni 2011, staat niet in de weg aan de bevoegdheid van het Hof om op grond van artikel 8:73 Awb een schadevergoeding toe te kennen. Een schadevergoeding is immers ook mogelijk voor schade die is gerelateerd aan geschilpunten waarvoor belanghebbende reeds bij de (nieuwe) uitspraken op bezwaar van juli 2013 in het gelijk is gesteld (vgl. HR 11 april 2014,
nr. 12/03373, ECLI:NL:HR:2014:836).
4.19.
Voor vergoeding van renteschade op de voet van artikel 8:73 Awb is geen plaats als een wettelijke regeling tot vergoeding van belastingrente, invorderingsrente en/of heffingsrente van toepassing is. Bij renteschade die eraan is te wijten dat door een verzuim van de Inspecteur de achterwaartse verliesverrekening met vertraging heeft plaatsgevonden, is geen wettelijke regeling tot vergoeding van rente van toepassing. Daarbij wordt opgemerkt dat onderhavige renteschade moet worden onderscheiden van de gevallen waarin verliezen achterwaarts worden verrekend, in welk geval de wetgever ervan heeft afgezien een rentevergoeding te berekenen (Kamerstukken II, 1985-1986, 19.557, nr. 3, p. 9). Omdat geen wettelijke regeling tot vergoeding van rente van toepassing is, moet worden aangenomen dat op onderhavige renteschade de regeling van wettelijke rente (art. 6:119 BW) van toepassing is (vgl. HR 13 juli 2012, nr. 11/00162, ECLI:NL:HR:2012:BV0264).
4.20.
Naar het oordeel van het Hof dient het verzoek om schadevergoeding te worden toegewezen. De renteschade is een gevolg van de vertraging in de achterwaartse verliesverrekening, welke vertraging is te wijten aan een verzuim van de Inspecteur. De Inspecteur beschikte bij het doen van de (eerste) uitspraken op bezwaar van 17 juni 2011 immers over dezelfde informatie die een rol heeft gespeeld bij de uitspraken op bezwaar van juli 2013, in welke uitspraken de Inspecteur de verliezen wel juist heeft vastgesteld. Volgens belanghebbende bedraagt de renteschade vanaf 17 juni 2011 € 2.472. Omdat de Inspecteur ter zitting heeft ingestemd met de berekening van dit bedrag, sluit het Hof zich daarbij aan.
SlotsomGelet op het vorenstaande dient het hoger beroep van belanghebbende gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

Het Hof vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld op
de helft van € 22 (reiskosten [Z] naar Arnhem en vice versa met openbaar vervoer, tweede klasse), ofwel € 11. Van andere kosten in de zin van het Bpb is niet gebleken.

6.Beslissing

Het Hof:
– verklaart het hoger beroep gegrond;
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank wat betreft de beslissing omtrent de dwangsom;
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
– vernietigt de uitspraken op bezwaar wat betreft de beslissing omtrent de dwangsom;
– bepaalt dat de Inspecteur aan belanghebbende dwangsommen verbeurt van € 400 en
€ 200;
– veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden renteschade tot een bedrag van € 2.472;
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van
€ 11, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 122 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. R.F.C. Spek, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 maart 2015.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 12 maart 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.