ECLI:NL:GHARL:2015:1505

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
200.156.253
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindigingsovereenkomst en de gevolgen van een onjuiste startdatum van het dienstverband

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de kantonrechter te Utrecht van 2 juli 2014, waarin zijn vorderingen werden afgewezen. [Appellant] had een beëindigingsovereenkomst gesloten met [geïntimeerde], waarin een financiële vergoeding was overeengekomen. De kern van het geschil betreft de vraag of [geïntimeerde] gehouden is het volledige bedrag van de overeengekomen vergoeding te betalen, of dat zij zich kan beroepen op een onjuiste startdatum van het dienstverband van [appellant].

[Appellant] was in dienst bij [geïntimeerde] en had eerder gewerkt voor de rechtsvoorgangers van [geïntimeerde]. Bij de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst op 1 december 2013, werd een beëindigingsvergoeding van € 191.267,02 overeengekomen. [Geïntimeerde] stelde later dat bij de berekening van deze vergoeding een fout was gemaakt, omdat de startdatum van het dienstverband onjuist was vastgesteld. [Geïntimeerde] claimde dat de juiste startdatum 1 juni 1997 was, in plaats van 1 maart 1994, wat leidde tot een lagere vergoeding.

Het hof overweegt dat de beëindigingsovereenkomst als een vaststellingsovereenkomst moet worden beschouwd, waarin partijen finale kwijting aan elkaar verlenen. Het hof oordeelt dat [appellant] in redelijkheid mocht vertrouwen op de tekst van de overeenkomst en dat [geïntimeerde] niet kan volhouden dat zij niet gehouden is het overeengekomen bedrag te betalen. De grief van [appellant] slaagt, en het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 11.621,26, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 februari 2014.

Daarnaast wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Het hof benadrukt dat de uitleg van de overeenkomst niet enkel taalkundig kan zijn, maar ook moet worden bezien in de context van de onderhandelingen en de bedoelingen van partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.156.253
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht 2958321)
arrest van de derde kamer van 3 maart 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. E.D. van Tellingen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde],
gevestigd te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 2 juli 2014 dat de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht) tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 15 september 2014,
- het op de roldatum 23 september 2014 tegen [geïntimeerde] verleende verstek,
- de memorie van grieven.
Ten slotte heeft [appellant] de stukken gefourneerd. Het hof zal uitspraak doen op diens procesdossier.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten die enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken of die blijken uit onweersproken gedingstukken.
3.2
[appellant] is op 1 maart 1994 in dienst getreden van de Goede-Broer B.V. als medewerker Research en Development.
Op 1 april 1997 mondeling en op 5 april 1997 schriftelijk heeft hij zijn dienstbetrekking opgezegd om op 1 juni 1997 in dienst te treden van Quest International Nederland B.V. (hierna: Quest) als Applikatie Technoloog Fine Bakery. Vanaf 1 mei 2004 is [geïntimeerde] als rechtsopvolger van Quest opgetreden als werkgever van [appellant].
Op 1 juni 2012 ontving [appellant] een toeslag ter gelegenheid van zijn 15-jarig dienstverband bij [geïntimeerde].
3.3
[geïntimeerde] heeft op 12 september 2013 aan [appellant] meegedeeld en schriftelijk bevestigd dat diens functie zou komen te vervallen in verband met een reorganisatie bij [geïntimeerde]. Tevens is aan [appellant] een concept-beëindigingsovereenkomst verstrekt. Partijen hebben - met juridisch adviseurs aan beide zijden - onderhandeld over een beëindigingsovereenkomst en de vergoeding die bij einde dienstverband zou worden voldaan door [geïntimeerde]. De uiteindelijke overeenkomst ter zake is getekend op 18 oktober 2013.
3.4
De beëindigingsovereenkomst hield, voor zover hier van belang, het volgende in:
BEËINDIGINGSOVEREENKOMST
De ondergetekenden:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[geïntimeerde],
(“[geïntimeerde]”), statutair gevestigd te [plaatsnaam] en ondermeer aldaar kantoorhoudende
aan [adres], te dezer zake vertegenwoordigd door de heer
[werknemer], Director Human Resources;
en
2. de heer[appellant], ([appellant]),wonende te [plaatsnaam], aan [adres]
[adres], geboren op [geboortedatum];
gezamenlijk te noemen: “de Partijen”,
IN AANMERKING NEMENDE:
A. dat [appellant] per 1 maart 1994 bij (de rechtsvoorganger van) [geïntimeerde] in dienst is in de
functie van ‘Head of Bakery Applications’, laatstelijk tegen een salaris van
EUR 6.595,63 bruto per maand, exclusief vakantiegeld en enkele andere
bijkomende emolumenten;
(…)
E. dat [geïntimeerde], gezien deze ontwikkelingen, geen mogelijkheden meer ziet om de
arbeidsovereenkomst tussen Partijen te continueren en tot beëindiging van de
arbeidsovereenkomst over wil gaan;
F. dat Partijen, op basis van de door [geïntimeerde] uitgesproken wens om tot beëindiging
van de arbeidsovereenkomst over te gaan, onderling overeenstemming hebben
bereikt over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder aan de
arbeidsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] een einde zal komen;
G. dat [appellant] bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en het aangaan van
deze overeenkomst is bijgestaan door een juridisch adviseur;
H. dat Partijen besloten hebben de tussen hen overeengekomen voorwaarden vast
te leggen door middel van de onderhavige beëindigingsovereenkomst (de
Overeenkomst”).
VERKLAREN HET VOLGENDE TE ZIJN OVEREENGEKOMEN:
Artikel 1. Beëindiging arbeidsovereenkomst
1.1
De arbeidsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] zal, op instigatie van [geïntimeerde],
eindigen met ingang van 1 december 2013 (de “Einddatum”).
(…)
1.4
Middels ondertekening van deze Overeenkomst zal de arbeidsovereenkomst
tussen Partijen met wederzijds goedvinden eindigen per de Einddatum.
Artikel 2. Beëindigingsvergoeding
2.1
Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst per de Einddatum zal [geïntimeerde] aan
[appellant] een vergoeding betalen ter grootte van EUR 191.267,02 bruto (de
Vergoeding”). De Vergoeding omvat een vergoeding voor de opzegtermijn en
het bedrag dat [geïntimeerde] voor outplacement/training ter beschikking stelt, maar
waar [appellant] geen gebruik van wenst te maken.
2.2
De Vergoeding bevat tevens een compensatie voor het niet ontvangen van een MIP vergoeding over 2013. [appellant] heeft verder geen aanspraak op enige bonus uit welke hoofde ook, met uitzondering van de retentiebonus die hij ontvangt op grond van artikel 5.4 van deze Overeenkomst.
2.3
De Vergoeding zal één maand na de Einddatum aan [appellant] worden uitgekeerd,
onder inhouding van de wettelijk voorgeschreven belastingen, tenzij [appellant] een
andere wijze van betaling prefereert. [geïntimeerde] zal de Vergoeding aan [appellant]
uitbetalen op door [appellant] aan te geven wijze, voor zover deze in
overeenstemming is met de fiscale en sociaal verzekeringsrechtelijke
voorschriften en niet tot extra kosten leidt voor [geïntimeerde].
(…)
Artikel 5. Eindafrekening
(…)
5.3
Uiterlijk in de maand van de Einddatum, in beginsel tezamen met de salarisruns
over die maand, zal [geïntimeerde] de Vergoeding als vermeld onder artikel 2.1
overmaken naar de aan haar bekende salarisrekening van [appellant].
(…)
Artikel 6. Financieel en Juridisch advies
6.1
[geïntimeerde] is bereid de kosten ten behoeve van juridisch/financieel advies te
vergoeden tot een maximum bedrag van EUR 800,- exclusief BTW en inclusief
bijkomende (kantoor)kosten, (…)
(…)
Artikel 9. Finale kwijting
9.1
Na afhandeling van alle zaken als vastgelegd in deze Overeenkomst, verlenen
Partijen elkaar over en weer finale kwijting terzake van alle aangelegenheden
de arbeidsovereenkomst en/of de beëindiging daarvan betreffende.
Artikel 10. Slotbepalingen
10.1
Deze Overeenkomst is een vaststellingsovereenkomst In de zin van art.
7: 900 BW.
10.2
Partijen doen hierbij afstand van hun recht om de ontbinding en/of
vernietigbaarheid van de Overeenkomst in te roepen.
10.3
Deze Overeenkomst vormt de volledige weergave van alle tussen Partijen
gemaakte afspraken met betrekking tot de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst tussen Partijen.
10.4
Deze Overeenkomst en alle eventueel daaruit voortvloeiende, of daarmee
verband houdende, geschillen wordt beheerst door Nederlands recht.
Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend door Partijen te (…)
[werknemer] [appellant]
Director Human Resources
[geïntimeerde]”
3.5
Bij ongedateerde brief, door [appellant] ontvangen in januari 2014, heeft [geïntimeerde] aan [appellant] geschreven:
“Beste [appellant],
Bij de berekening van je vergoeding is helaas een fout gemaakt. Wij hebben de
berekening op een onjuiste startdatum gebaseerd. De juiste start datum was 1 juni 1997.
Je hebt een vergoeding van EUR 191.267,02 gekregen. Dit bedrag bestond uit een
vergoeding conform de neutrale kantonrechtersformule EUR 131.707,55 plus 70%
van je jaarsalaris.
Bij deze berekening is uitgegaan van een startdatum van 1 maart 1994. Wanneer er
wordt uitgegaan van de startdatum 1 juni 1997 dan komt de vergoeding op basis van
de neutrale kantonrechtersformule uit op EUR 120.086,29. Dit betekent dat je (131.707,55-120.086,29) = EUR 11.621,26 teveel hebt ontvangen.
Het teveel ontvangen bedrag is in mindering gebracht op de betaling.
Excuus voor het misverstand.
Met vriendelijke groet,
Hans Nikerk”
3.6
[geïntimeerde] heeft het bedrag van € 11.621,26 daadwerkelijk in mindering gebracht op de in de overeenkomst vermelde vergoeding.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
De vordering van [appellant] in hoger beroep, evenals in eerste aanleg strekt tot het nakomen van de financiële vergoeding als opgenomen in voormelde overeenkomst.
Het hoger beroep richt zich tegen het vonnis van 2 juli 2014, waarbij de kantonrechter de vorderingen van [appellant] heeft afgewezen en [appellant] in de proceskosten heeft veroordeeld.
4.2
Tegen het vonnis heeft [appellant] één grief gericht, welke meerdere onderdelen bevat. Samengevat komt de grief hierop neer dat [appellant] onjuist acht dat de kantonrechter het verweer van [geïntimeerde] wegens ontbreken van repliek zijdens [appellant] heeft gehonoreerd. Het verweer van [geïntimeerde] in eerste aanleg komt erop neer dat zij stelt dat bij wijze van vergissing een onjuiste datum van aanvang van het dienstverband is gehanteerd bij de berekening van de beëindigingsvergoeding; bij hantering van de juiste begindatum (1 juni 1997) kwam de vergoeding € 11.621,26 lager uit en zij stelt dat partijen bedoelden aan te sluiten bij de juiste lengte van het dienstverband. Aldus heeft zij de uitbetaling van de vergoeding aangepast.
[appellant] stelt dat er geen leemte in de beëindigingsovereenkomst bestaat, dat partijen finale kwijting en een volledige weergave van de afspraken zijn overeengekomen, dat de kantonrechter niet heeft beoordeeld of [geïntimeerde] voldoende bewijs van haar stellingen had geleverd omtrent de partijbedoelingen, dat de overeenkomst conform vaste rechtspraak op grond van de - genuanceerde - Haviltex-criteria moet worden uitgelegd, en voorts dat hij feitelijk op 1 maart 1994 voor een rechtsvoorganger van [geïntimeerde] is gaan werken.
4.3
Het hof overweegt omtrent deze grief in haar onderdelen als volgt. Tussen partijen is - na onderhandelingen, waarbij beide partijen juridische bijstand hebben gehad - een beëindigingsvergoeding overeengekomen, welke is vastgelegd in een beëindigingsovereenkomst. Deze overeenkomst is aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW en vermeldt, kort gezegd, dat partijen elkaar na afhandeling finale kwijting verlenen, dat de overeenkomst niet door partijen kan worden ontbonden of vernietigd, en dat de overeenkomst een volledige weergave vormt van de afspraken tussen partijen met betrekking tot de beëindiging van de overeenkomst.
4.4
[appellant] stelt dat ten onrechte de overeenkomst niet volledig is nagekomen. De tekst laat geen andere uitleg toe dan dat het overeengekomen bedrag moet worden uitgekeerd. Als de grief van [appellant] slaagt, zullen de verweren van [geïntimeerde] uit de eerste aanleg moeten worden beoordeeld. Het verweer dat [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft geformuleerd, komt erop neer dat zij stelt dat de vergoeding, zoals opgenomen in de uiteindelijke tekst van de overeenkomst was gebaseerd op de duur van de dienstbetrekking vermeerderd met een bedrag dat was gerelateerd aan het jaarsalaris van [appellant]. De duur van de dienstbetrekking is van meet af aan onjuist berekend door [geïntimeerde], te weten te rekenen vanaf 1 maart 1994, in plaats van 1 juni 1997. [geïntimeerde]’s wil was niet gericht op het berekenen van een vergoeding op basis van die foutieve datum, derhalve moet de overeenkomst anders worden uitgelegd dan taalkundig. Dit moet aan [appellant] duidelijk zijn geweest.
4.5
[appellant] stelt dat de overeengekomen vergoeding niet is gebaseerd op de lengte van het dienstverband, maar als eindbedrag is overeengekomen na uitgebreide onderhandelingen. Voorts stelt hij dat zijn dienstverband bij de rechtsvoorgangers van [geïntimeerde] daadwerkelijk is gestart op 1 maart 1994, te weten bij de Goede-Broer, welke net als Quest en [geïntimeerde] een 100% dochteronderneming van Unilever is. Ook bij de overgang van de onderneming van Quest naar [geïntimeerde] per 1 mei 2004 heeft [geïntimeerde] als ingangsdatum van het dienstverband van [appellant] 1 maart 1994 opgenomen in de Terms and Conditions of Employment.
4.6
Het hof stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 13 maart 1981 ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
Voorts volgt uit Hoge Raad 20 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1427) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder komt bij de uitleg betekenis toe aan de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan - waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden - en de overige bepalingen ervan (Hoge Raad 29 juni 2007 ECLI:NL:HR:2007:BA4909 en Hoge Raad 19 januari 2007 ECLI:NL:HR:2007:AZ3178).
4.7
Het voorgaande toepassend op de onderhavige overeenkomst, neemt het hof de volgende omstandigheden van het geval mee in zijn beoordeling.
In het kader van een reorganisatie van haar bedrijf heeft [geïntimeerde] aan - onder meer - [appellant] een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst gedaan. Dit aanbod is gedaan bij brief van 12 september 2013 en werd vergezeld van een berekening van een beëindigingsvergoeding volgens de kantonrechtersformule 2009. Deze bedroeg - uitgaande van een datum indiensttreding van 1 maart 1994 en beëindiging per 1 mei 2014 -
€ 131.707,55, te vermeerderen met een compensatie voor het niet-ontvangen van de MIPvergoeding over 2013, in totaal € 149.668,22. Op 18 oktober 2013 is de in rechtsoverweging 3.4 vermelde overeenkomst gesloten tussen partijen; de daarin opgenomen vergoeding bedraagt € 191.267,02 bruto en vermeldt als datum van indiensttreding bij de rechtsvoorganger van [geïntimeerde] 1 maart 1994. De einddatum van de arbeidsovereenkomst is
1 december 2013. De vergoeding werd bepaald op € 191.267,02, waarin begrepen vergoeding voor de opzegtermijn en voor het afzien van outplacement en compensatie voor het niet ontvangen van een MIPvergoeding.
In de periode tussen 12 september en 18 oktober 2013 hebben partijen onderhandeld, beide bijgestaan door juridisch adviseurs. De beëindigingsovereenkomst is betiteld als een vaststellingsovereenkomst, in de zin van artikel 7:900 BW. Voorts zijn finale kwijting, afstand van een recht tot ontbinding of vernietiging en een clausule ‘volledige weergave van alle gemaakte afspraken’ opgenomen.
4.8
De stelling van [geïntimeerde], dat zij niet gehouden was het volledig overeengekomen bedrag te betalen is gebaseerd op haar stelling dat zij ten onrechte van een onjuiste begindatum van de arbeidsovereenkomst is uitgegaan. Gelet op de tekst, de bijstand van juristen, de kenbare resultaten van inhoudelijke onderhandelingen en de ook voordien tussen partijen in ieder geval op enkele momenten gehanteerde ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst bij (één van) de rechtsvoorganger(s) van [geïntimeerde], is onvoldoende aanleiding om tot de slotsom te komen dat deze vaststellingsovereenkomst anders dient te worden uitgelegd dan de tekst aangeeft. [appellant] heeft in redelijkheid mogen vertrouwen dat het overeengekomen bedrag aan hem zou worden uitgekeerd.
Dit oordeel is voorts ingegeven door het feit dat de overeenkomst uitdrukkelijk is aangegaan als een vaststellingsovereenkomst, zodat partijen gebonden zijn aan de vaststelling van wat tussen hen rechtens geldt, ook voor zover zij van een tevoren bestaande rechtstoestand mochten afwijken (art.7:900 lid 1 BW).
4.9
Dit alles leidt tot de conclusie dat de grief van [appellant] slaagt en dat het bestreden vonnis vernietigd dient te worden en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van een bedrag van € 11.621,26. Abusievelijk vordert [appellant] een bedrag van € 11.641,26, maar dit lijkt een verschrijving omdat het niet aansluit bij de vermindering die [geïntimeerde] heeft toegepast.
Eveneens is toewijsbaar de gevorderde wettelijke rente over de periode van 5 februari 2014, zijnde de dag waarop [geïntimeerde] in verzuim is gekomen, tot de dag van de algehele voldoening.
Voorts heeft [appellant] gevorderd dat de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW dient te worden voldaan door [geïntimeerde]. Deze vordering wordt afgewezen, aangezien deze verhoging uitsluitend geldt voor betaling van loon als bedoeld in artikel 7:625 BW; de vergoeding op grond van een beëindigingsovereenkomst heeft niet als zodanig te gelden.
4.1
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.

5.Slotsom

5.1
De grief slaagt, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd en de vorderingen van [appellant] zullen worden toegewezen zoals hierna vermeld.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 99,80
- griffierecht
€ 462,00
subtotaal verschotten € 561,80
- salaris advocaat
€ 300,00
Totaal € 861,80.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 99,80
- griffierecht
€ 308,00
subtotaal verschotten € 407,80
- salaris advocaat
€ 894,00(1 punt x tarief II ad 894,00)
Totaal € 1.301,80.
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 2 juli 2014 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling tegen bewijs van kwijting van een bedrag van € 11.621,26, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 5 februari 2014 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 561,80 voor verschotten en op € 300,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 407,80 voor verschotten en op € 894,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 131,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,00 in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, J.M. Rowel-van der Linde,
E.B. Knottnerus en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
3 maart 2015.