Uitspraak
[X],
Saudi Aramco,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
De feiten
Aramco Overseas Company B.V. (hierna: AOC).
4.Het geschil en de beslissing van de rechtbank
€ 3.024.000,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW
vanaf 10 oktober 2008, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
van € 1.500.000,-, althans een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag,
te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf
10 oktober 2008, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
Coöperatieve Rabobank Den Haag en omgeving U.A. 's-Gravenhage en
Aramco Overseas Company B.V. gelegde derdenbeslag;
heeft zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en de rechtbank te Assen bevoegd is op grond van artikel 6 sub a en e Rv,
artikel 9 sub c Rv en artikel 10 in verbinding met artikel 767 Rv.
"Nu de Nederlandse rechter op geen van de door [X] aangedragen gronden rechtsmacht heeft, dient uw rechtbank zich onbevoegd te verklaren kennis te nemen van de vordering(en) van [X], met veroordeling van [X] in de proceskosten. Uitsluitend voorwaardelijk, namelijk voor het geval (i) uw rechtbank van oordeel mocht zijn dat het hierboven genoemde beslag is "gelegd" en (ii) uw rechtbank mocht oordelen dat dat feit bevoegdheidscheppend is, vordert Saudi Aramco bovendien dat uw rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv. dit beslag opheft althans [X] op straffe van een redelijke dwangsom veroordeelt het beslag op te heffen. Verder verzoekt Saudi Aramco, voor het onverhoopte geval uw rechtbank zich bevoegd mocht verklaren, te bepalen dat Saudi Aramco tegen het betrokken (tussen-)vonnis hoger beroep mag instellen."
5.Bespreking van de grieven
forum rei,niet bevoegd is van de vorderingen tegen Saudi Aramco kennis te nemen nu zij niet in Nederland is gevestigd. Onderzocht moet worden of het hof zijn bevoegdheid kan ontlenen aan de aanvullende gronden in artikel 6 Rv.
grieven I tot en met IIIzijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep op artikel 6 onder a Rv niet opgaat omdat [X] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een overeenkomst heeft met Saudi Aramco en niet heeft onderbouwd dat RTE en/of AOC als handelsagent voor Saudi Aramco zouden fungeren.
Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Voor de toepassing van artikel 6, onderdeel a, is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering in Nederland gelegen:a. voor de koop en verkoop van roerende zaken, indien de zaken volgens de overeenkomst in Nederland geleverd worden of geleverd hadden moeten worden;[…]
Gesteld noch gebleken is dat de gestelde overeenkomst iets bepaalt over de plaats van levering. Derhalve dient te worden nagegaan wat de plaats is van de materiele overdracht in de hiervoor bedoelde betekenis.
De plaats waar het aardappelzetmeel op zijn eindbestemming materieel aan de koper is afgegeven was in dit geval Saoedi-Arabië, zodat aan de rechter van dat land rechtsmacht toekomt.
In geval de overeenkomsten van koop en verkoop van aardappelzetmeel die [X] met RTE en - eenmalig - met AOC heeft gesloten, al zouden moeten worden aangemerkt als overeenkomsten tussen [X] en Saudi Aramco, zou de Nederlandse rechter ter zake geen rechtsmacht hebben, nu niet is gesteld of gebleken dat op grond van de overeenkomst de levering van het zetmeel in Nederland was voorzien.
grieven IV en Vzijn gericht tegen rechtsoverweging 7.7 van het vonnis van de rechtbank, waarin zij de onrechtmatige daad als rechtsgrond voor haar bevoegdheid verwerpt. [X] heeft aangevoerd dat de Nederlandse rechter bevoegd is aangezien zowel de plaats van het schadebrengende feit ('Handlungsort') - het niet afnemen van aardappelzetmeel - als de plaats waar de schade door [X] wordt geleden ('Erfolgsort') is gelegen in [vestigingsplaats], Nederland.
[X] baseert haar vordering primair op een overeenkomst. Zij stelt dat zij uit hoofde van een samenwerking met Saudi Aramco in de periode 2001 tot 2007 circa 6.000 tot 7.000 ton Emfloc MRE per jaar aan Saudi Aramco leverde. [X] voert aan dat Saudi Aramco toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tot verkoop en levering van Emfloc MRE over de periode van 2007 tot 2012. Voor het geval niet bewezen wordt geacht dat er een overeenkomst tot stand is gekomen voor de periode van 2007 tot 2012, stelt [X] subsidiair dat Saudi Aramco de langdurige samenwerking tussen partijen op onrechtmatige wijze heeft beëindigd. [X] vordert zowel uit hoofde van toerekenbare tekortkoming als uit hoofde van onrechtmatige daad (vervangende) schadevergoeding, bestaande uit de gemiste marge per ton minder verkochte en geleverde Emfloc MRE.
6 onderdeel a Rv. Tot ‘verbintenissen uit overeenkomst’ worden namelijk niet alleen verplichtingen gerekend die rechtstreeks uit het contract voortvloeien, zoals de verplichting tot levering of betaling, maar ook de verplichtingen die in de plaats treden van de niet-nagekomen contractuele verplichtingen, zoals de verplichting tot schadevergoeding.
Met betrekking tot het onderscheid tussen de begrippen 'verbintenissen uit overeenkomst' en 'verbintenissen uit onrechtmatige daad' in artikel 5 punt 1 sub a en punt 3 EEX-Vo heeft het Europese hof zich op 13 maart 2014 in de zaak C-548/12 uitgelaten naar aanleiding van een aan het hof voorgelegde prejudiciële vraag.
Het Europese hof heeft dienaangaande onder meer het volgende overwogen:
"De begrippen 'verbintenissen uit overeenkomst' en 'verbintenissen uit onrechtmatige daad' in de zin van artikel 5 punt 1 sub a, respectievelijk punt 3, van verordening nr. 44/2001 moeten autonoom worden uitgelegd […] Deze begrippen kunnen derhalve niet worden geacht te verwijzen naar de kwalificatie die de toepasselijke nationale wet geeft aan de rechtsbetrekking die bij de nationale rechter aan de orde is. […] In dat verband volgt uit vaste rechtspraak dat 'verbintenissen uit onrechtmatige daad' in de zin van artikel 5 punt 3 van verordening nr. 44/2001 elke vordering omvatten die ertoe strekt een verweerder aansprakelijk te stellen en die geen verband houdt met een 'verbintenis uit overeenkomst' in de zin van artikel 5 punt 1 sub a van verordening nr. 44/2001(zie in die zin met name arrest van 27 september 1988, Kalfelis, 189/87, Jurispr. blz. 5565, punt 17). […]Het staat derhalve aan de verwijzende rechter om te bepalen of de vorderingen vanverzoeker in het hoofdgeding een schadevordering betreffen die redelijkerwijze kan worden gegrond op een schending van de rechten en plichten uit de overeenkomst tussen partijen in het hoofdgeding, zodat met die overeenkomst rekening moet worden gehouden om het geschil te beslechten. Indien dat het geval is, betreffen deze vorderingen 'verbintenissen uit overeenkomst' in de zin van artikel 5, punt 1, sub a, van verordening nr. 44/2001. Indien niet, dan moeten zijn worden geacht voort te vloeien uit 'verbintenissen uit onrechtmatige daad' in de zin van artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001.[…]Derhalve moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat civielrechtelijke aansprakelijkheidsvorderingen zoals die in het hoofdgeding, die naar nationaal recht vorderingen uit onrechtmatige daad zijn, niettemin moeten worden geacht voort te vloeien uit 'verbintenissen uit overeenkomst' in de zin van artikel 5, punt 1, sub a, van verordening nr. 44/2001, indien de verweten gedraging kan worden beschouwd als niet-nakoming van de contactuele verbintenissen zoals deze kunnen worden bepaald aan de hand van het voorwerp van de overeenkomst."
heeft aangevoerd dat is voldaan aan de vereisten van artikel 9 sub c Rv, te weten dat de zaak voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is en dat het onaanvaardbaar is van [X] te vergen dat zij de zaak aan het oordeel van een rechter in Saoedi-Arabië onderwerpt.
stelt dat aan het eerste vereiste is voldaan omdat zij in Nederland is gevestigd, de overeenkomst in Nederland is c.q. moet worden uitgevoerd en de onrechtmatige daad van Saudi Aramco in Nederland heeft plaatsgevonden.
Met betrekking tot het tweede vereiste voert zij aan dat in Saoedi-Arabië de sharia, een religieuze plichtenleer van kracht is, dat het land enkel de sharia-rechtbank kent met een alleensprekende rechter en dat afvalligheid van de islam een misdrijf is in Saoedi-Arabië. [X] zou Saudi Aramco voor de Board of Grievances moeten dagvaarden die voorgezeten wordt door een minister en direct onder autoriteit van de Koning van
Saoedi-Arabië staat en die ook de sharia toepast. Dat kan niet als een onafhankelijke rechtsgang worden beschouwd. [X] wordt als westerling onder de sharia maatschappelijk en juridisch achtergesteld. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat de directeur van [X] het voor de procedure benodigde visum zal kunnen krijgen.
[X] stelt dat zij als westerling onder de sharia maatschappelijk en juridisch wordt achtergesteld. Saudi Aramco heeft, onder het overleggen van verklaringen van een drietal Saoedische advocaten, gemotiveerd betwist dat [X] als westers bedrijf wordt achtergesteld. Zij heeft benadrukt dat grote westerse ondernemingen als [Y] en
[Z] en vele anderen de rechtsmacht van Saoedische gerechten aanvaarden en dat vele westerse ondernemingen met succes in Saoedi Arabië hebben geprocedeerd tegen Saoedische tegenpartijen. In het licht van die gemotiveerde betwisting heeft [X] niet aannemelijk gemaakt dat de rechtsgang in Saoedi Arabië voor handelsgeschillen als de onderhavige niet voldoet aan de minimum eisen die aan een behoorlijk rechtsgang gesteld mogen worden en dat zij daarin als westerse onderneming achtergesteld zou worden bij Saoedische bedrijven.
grieven VII tot en met IXzijn gericht tegen rechtsoverweging 7.11 van het vonnis, waarin de rechtbank oordeelt dat het gelegde derdenbeslag niet rechtsmacht scheppend is. [X] betoogt dat de rechtbank ten onrechte verwijst naar artikel 476a Rv omdat na een conservatoir beslag voor een betwisting van de door de
derde-beslagene afgelegde verklaring, laat staan een verklaringsprocedure, geen plaats is. [X] heeft beslag gelegd op de vordering die Saudi Aramco uit hoofde van de rekening-courantverhouding met AOC op AOC heeft. Saudi-Aramco stelt dat zij enkel schulden heeft aan AOC maar het niet aan de rechter in het incident is om dat te beoordelen; dat zal in de verklaringsprocedure, die na afloop van de procedure tussen partijen zal worden gevoerd, moeten worden beoordeeld.
Artikel 767 Rv luidt:
[X] heeft ten laste van Saudi Aramco beslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V., de Coöperatieve Rabobank Den Haag en omgeving U.A. en onder AOC.
Tussen partijen is niet in geschil dat de beslagen onder genoemde banken geen doel hebben getroffen. Ten aanzien van het beslag onder AOC heeft [X] in haar beslagrekest niet meer gesteld dan dat er een overeenkomst tussen Saudi Aramco en AOC bestaat, uit hoofde waarvan AOC schulden aan Saudi Aramco heeft of zal krijgen.
Bij memorie van grieven betoogt [X] dat er een rekening-courantverhouding tussen Saudi Aramco en AOC bestaat. AOC heeft evenwel verklaard niets aan Saudi Aramco verschuldigd te zijn. In die gegeven omstandigheid is de enkele stelling van [X] dat dit anders is, gezien de ratio van de slotzin van artikel 767 Rv, onvoldoende om rechtsmacht te scheppen voor de Nederlandse rechter, nu een "uitdrukkelijke omschrijving" als bedoeld in die slotzin ontbreekt. Artikel 767 Rv heeft tot doel rechtsmacht te scheppen voor de Nederlandse rechter in zaken waarin anders geen bevoegde rechter in Nederland zou zijn aangewezen, terwijl in Nederland voor de schuldeiser wel verhaalsmogelijkheden bestaan. Met de regeling van artikel 767 Rv is niet beoogd de schuldeiser in Nederland een bevoegde rechter te verschaffen opdat hij de beslissing die hij langs deze weg heeft verkregen, ten uitvoer kan leggen op buiten Nederland gelegen vermogensbestanddelen van de schuldenaar (vgl. HR 4 oktober 2013 ECLI:NL:HR:2013:CA3741, r.o. 3.4.2 en Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6, p. 340-342)) . De productie 11 waarnaar [X] in hoger beroep verwijst, leidt zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat [X] de verklaring van AOC later in een verklaringsprocedure zou willen betwisten, maakt dat niet anders.