ECLI:NL:GHARL:2015:1148

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
200.133.097-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en bevoegdheidsincident in civiele procedure tussen [X] B.V. en Saudi Aramco

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen Saudi Aramco, waarbij de rechtsmacht van de Nederlandse rechter ter discussie staat. [X] B.V. heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen Saudi Aramco, die gevestigd is in Saoedi-Arabië, en stelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van artikel 6 Rv, dat betrekking heeft op verbintenissen uit overeenkomst. De rechtbank Noord-Nederland heeft zich onbevoegd verklaard, wat [X] B.V. in hoger beroep aanvecht. Het hof overweegt dat de EEX-Verordening niet van toepassing is omdat de verweerder geen woonplaats heeft in een EEX-Staat. Het hof onderzoekt of de Nederlandse rechter bevoegd kan zijn op basis van de aanvullende gronden in artikel 6 Rv, waarbij het hof de uitleg van het Europese Hof van Justitie betrekt. Het hof concludeert dat de vorderingen van [X] B.V. niet voldoende zijn onderbouwd om de Nederlandse rechter bevoegd te verklaren. De plaats van uitvoering van de overeenkomst blijkt Saoedi-Arabië te zijn, waardoor de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [X] B.V. in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.133.097/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/92866 / HA ZA 12-140)
arrest van de eerste kamer van 17 februari 2015
in de zaak van
[X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna:
[X],
advocaat: mr. R.S. van der Spek, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Saudi Aramco,vennootschap naar het recht van Saoedi-Arabië,
gevestigd te Dhahran, Saoedi-Arabië,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna:
Saudi Aramco,
advocaat: mr. P.C. Vas Nunes, kantoorhoudend te 's-Gravenhage.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 3 juli 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 26 augustus 2013,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- een akte van [X],
- een akte van Saudi Aramco.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [X] in hoger beroep luidt:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis d.d. 3 juli 2013 van de RechtbankNoord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Assen, te vernietigen en, opnieuwrecht doende,
In het incidentI. De incidentele vorderingen alsnog af te wijzen en rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, alsnog bevoegd te verklaren om in de hoofdzaak over de vorderingen van [X] te oordelen en Aramco te veroordelen in de proceskosten van het incident.
In de hoofdzaakII. [X] alsnog ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen en de zaak naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, te verwijzen ter verdere berechting en Aramco te veroordelen in de proceskosten van beide instanties."
2.4
Saudi Aramco heeft bij memorie van antwoord haar beroep op onbevoegdheid van de Nederlandse rechter en haar voorwaardelijke provisionele vordering gehandhaafd. Daarnaast heeft zij, voor het geval het hof zich bevoegd verklaart, verzocht te bepalen dat Saudi Aramco tegen het betrokken (tussen-)arrest beroep in cassatie mag instellen. Ten slotte heeft zij verzocht om bij het vaststellen van een eventuele proceskotenveroordeling rekening te houden met de hoge kosten die zij heeft moeten maken om zich te verdedigen tegen een in haar ogen lichtvaardig ingestelde vordering.
3.
De feiten
3.1
[X] produceert en levert gemodificeerd aardappelzetmeel dat gebruikt wordt bij het boren naar olie.
3.2
Saudi Aramco is een rechtspersoon naar het recht van Saoedi-Arabie. Zij exploiteert een oliemaatschappij en gebruikt gemodificeerd aardappelzetmeel bij het boren naar olie. Saudi Aramco heeft gebruik gemaakt van gemodificeerd aardappelzetmeel met de productnaam Emfloc MRE, dat geproduceerd is door [X].
3.3
Saudi Aramco houdt (indirect) de aandelen van een Nederlandse dochtervennootschap,
Aramco Overseas Company B.V. (hierna: AOC).

4.Het geschil en de beslissing van de rechtbank

4.1
[X] heeft in eerste aanleg gevorderd:
I primair Saudi Aramco te veroordelen om aan [X] te betalen een bedrag van
€ 3.024.000,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW
vanaf 10 oktober 2008, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
II subsidiair Saudi Aramco te veroordelen om aan [X] te betalen een bedrag
van € 1.500.000,-, althans een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag,
te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf
10 oktober 2008, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
III meer subsidiair Saudi Aramco te veroordelen tot vergoeding van de door [X] geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat;
IV Saudi Aramco te veroordelen om aan [X] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de kosten van het op 5 januari 2012 onder ABN AMRO N.V.,
Coöperatieve Rabobank Den Haag en omgeving U.A. 's-Gravenhage en
Aramco Overseas Company B.V. gelegde derdenbeslag;
V. Saudi Aramco te veroordelen in de kosten van het geding.
4.2
[X] heeft aan haar vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd. [X] heeft een overeenkomst gesloten met Saudi Aramco tot levering van aardappelzetmeel gedurende de periode 2007-2012. Saudi Aramco heeft die overeenkomst plotseling en zonder goede reden en zonder inachtneming van een redelijke opzegtermijn opgezegd. [X] houdt Saudi Aramco aansprakelijk voor de dientengevolge door haar gederfde winst over de gemiste omzet, primair uit hoofde van toerekenbare tekortkoming, subsidiair uit hoofde van onrechtmatige daad.
heeft zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en de rechtbank te Assen bevoegd is op grond van artikel 6 sub a en e Rv,
artikel 9 sub c Rv en artikel 10 in verbinding met artikel 767 Rv.
4.3
Saudi Aramco heeft een incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens voorwaardelijke vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening genomen. Haar vordering in het incident luidt als volgt:
"Nu de Nederlandse rechter op geen van de door [X] aangedragen gronden rechtsmacht heeft, dient uw rechtbank zich onbevoegd te verklaren kennis te nemen van de vordering(en) van [X], met veroordeling van [X] in de proceskosten. Uitsluitend voorwaardelijk, namelijk voor het geval (i) uw rechtbank van oordeel mocht zijn dat het hierboven genoemde beslag is "gelegd" en (ii) uw rechtbank mocht oordelen dat dat feit bevoegdheidscheppend is, vordert Saudi Aramco bovendien dat uw rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv. dit beslag opheft althans [X] op straffe van een redelijke dwangsom veroordeelt het beslag op te heffen. Verder verzoekt Saudi Aramco, voor het onverhoopte geval uw rechtbank zich bevoegd mocht verklaren, te bepalen dat Saudi Aramco tegen het betrokken (tussen-)vonnis hoger beroep mag instellen."
4.4
De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering in de hoofdzaak en heeft [X] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, met veroordeling van [X] in de kosten in het incident en de hoofdzaak.

5.Bespreking van de grieven

5.1
[X] heeft negen grieven geformuleerd tegen het oordeel van de rechtbank dat zij onbevoegd is van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen.
5.2
Het hof stelt voorop dat zij op grond van de hoofdregel in artikel 2 Rv,
forum rei,niet bevoegd is van de vorderingen tegen Saudi Aramco kennis te nemen nu zij niet in Nederland is gevestigd. Onderzocht moet worden of het hof zijn bevoegdheid kan ontlenen aan de aanvullende gronden in artikel 6 Rv.
5.3
Ten aanzien van de in artikel 6 Rv opgenomen gronden voor internationale rechtsmacht geldt dat de wetgever deze heeft ontleend aan artikel 5 EEX-Verordening (Verordening (EG) nr. 44/2001, Pb EG L 12/2001) en de Nederlandse rechter bij de uitleg van artikel 6 Rv de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie over (de uitleg van) die bepaling kan betrekken (MvT, Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 102 – 103). De EEX-Verordening (hierna: EEX-Vo) is (formeel) niet van toepassing omdat de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een EEX-Staat.
5.4
Volgens artikel 6, onderdeel a Rv is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Ingevolge artikel 6a Rv geldt vervolgens dat, tenzij anders is overeengekomen, voor de koop en verkoop van roerende zaken de plaats van uitvoering in Nederland is gelegen indien de zaken volgens de overeenkomst in Nederland geleverd of geleverd hadden moeten worden.
forum contractus
5.5
De
grieven I tot en met IIIzijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep op artikel 6 onder a Rv niet opgaat omdat [X] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een overeenkomst heeft met Saudi Aramco en niet heeft onderbouwd dat RTE en/of AOC als handelsagent voor Saudi Aramco zouden fungeren.
Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
5.6
[X] heeft in de toelichting op grief III aangevoerd dat de overeenkomst die zij met Saudi Aramco stelt te hebben gesloten in Nederland moet worden uitgevoerd, omdat de contractuele verbintenis waarvan de niet-nakoming is aangevoerd, de afname van aardappelzetmeel van [X] door Saudi Aramco is en [X] haar aardappelzetmeel in Nederland produceert. Het hof stelt voorop dat artikel 6a Rv een nadere invulling geeft aan artikel 6 sub a Rv. Artikel 6a Rv houdt in:
Voor de toepassing van artikel 6, onderdeel a, is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering in Nederland gelegen:a. voor de koop en verkoop van roerende zaken, indien de zaken volgens de overeenkomst in Nederland geleverd worden of geleverd hadden moeten worden;[…]
Het gaat dus niet om de plaats van de productie maar om de overeengekomen plaats van de levering.
5.7
De woorden 'volgens de overeenkomst' uit artikel 6a Rv moeten volgens de rechtspraak van het Europese hof over artikel 5 aanhef en onderdeel 1 b EEX-Vo, waarbij artikel 6a aanhef en onderdeel a Rv aansluiting zoekt, aldus worden begrepen dat de plaats van levering primair moet worden bepaald aan de hand van hetgeen partijen zijn overeengekomen en in de bepalingen van de koopovereenkomst hebben vastgelegd. Is dat niet mogelijk, dan dient - onder voorbijgaan aan de bepalingen van het op de koopovereenkomst toepasselijke recht - een autonoom criterium te worden toegepast en komt bevoegdheid toe aan de rechter van de plaats van de (daadwerkelijke of beoogde) materiële overdracht van de zaken, die ertoe leidt of had moeten leiden dat de koper op de eindbestemming van de koopovereenkomst de feitelijke macht over de goederen verkrijgt (HvJ EU 25 februari 2010, nr. C-381/08, NJ 2010, 521 Car Trim/KeySafety Systems).
Gesteld noch gebleken is dat de gestelde overeenkomst iets bepaalt over de plaats van levering. Derhalve dient te worden nagegaan wat de plaats is van de materiele overdracht in de hiervoor bedoelde betekenis.
Ten aanzien van de plaats van levering heeft [X] gesteld (mvg 6.7) dat de rechtbank ten onrechte de conclusie heeft getrokken dat de levering altijd in Saoedi-Arabië heeft plaatsgehad, aangezien [X] ter gelegenheid van de in eerste aanleg gehouden pleidooien heeft aangegeven dat de plaats van levering per keer verschilde. [X] heeft echter niet gesteld dat zij de voor Saudi Aramco bestemde aardappelzetmeel op grond van de overeenkomst in Nederland moest leveren. Dat is ook overigens niet gebleken.
De plaats waar het aardappelzetmeel op zijn eindbestemming materieel aan de koper is afgegeven was in dit geval Saoedi-Arabië, zodat aan de rechter van dat land rechtsmacht toekomt.
In geval de overeenkomsten van koop en verkoop van aardappelzetmeel die [X] met RTE en - eenmalig - met AOC heeft gesloten, al zouden moeten worden aangemerkt als overeenkomsten tussen [X] en Saudi Aramco, zou de Nederlandse rechter ter zake geen rechtsmacht hebben, nu niet is gesteld of gebleken dat op grond van de overeenkomst de levering van het zetmeel in Nederland was voorzien.
5.8
Reeds hierop stuiten de grieven I tot en met III af.
forum delicti
5.9
De
grieven IV en Vzijn gericht tegen rechtsoverweging 7.7 van het vonnis van de rechtbank, waarin zij de onrechtmatige daad als rechtsgrond voor haar bevoegdheid verwerpt. [X] heeft aangevoerd dat de Nederlandse rechter bevoegd is aangezien zowel de plaats van het schadebrengende feit ('Handlungsort') - het niet afnemen van aardappelzetmeel - als de plaats waar de schade door [X] wordt geleden ('Erfolgsort') is gelegen in [vestigingsplaats], Nederland.
5.1
Het hof overweegt als volgt. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is de EEX-Verordening (formeel) niet van toepassing omdat de verweerder niet gevestigd is op het grondgebied van een EEX-Staat. Omdat de in artikel 6 Rv opgenomen gronden voor internationale rechtsmacht zijn ontleend aan artikel 5 EEX-Vo kan de Nederlandse rechter bij de uitleg van artikel 6 Rv wel de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie over (de uitleg van) die bepaling betrekken.
[X] baseert haar vordering primair op een overeenkomst. Zij stelt dat zij uit hoofde van een samenwerking met Saudi Aramco in de periode 2001 tot 2007 circa 6.000 tot 7.000 ton Emfloc MRE per jaar aan Saudi Aramco leverde. [X] voert aan dat Saudi Aramco toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tot verkoop en levering van Emfloc MRE over de periode van 2007 tot 2012. Voor het geval niet bewezen wordt geacht dat er een overeenkomst tot stand is gekomen voor de periode van 2007 tot 2012, stelt [X] subsidiair dat Saudi Aramco de langdurige samenwerking tussen partijen op onrechtmatige wijze heeft beëindigd. [X] vordert zowel uit hoofde van toerekenbare tekortkoming als uit hoofde van onrechtmatige daad (vervangende) schadevergoeding, bestaande uit de gemiste marge per ton minder verkochte en geleverde Emfloc MRE.
5.11
De vervangende schadevergoeding dient naar het oordeel van het hof, mede gelet op de uitleg die het Europese hof in het arrest van 6 oktober 1976, zk 14/76 (De Bloos/Bouyer), Jur. 1976, 1497, NJ 1977, 170, daaraan in het kader van artikel 5 sub 1 EEX-Vo heeft gegeven, beschouwd te worden als 'verbintenis uit overeenkomst' in de zin van artikel
6 onderdeel a Rv. Tot ‘verbintenissen uit overeenkomst’ worden namelijk niet alleen verplichtingen gerekend die rechtstreeks uit het contract voortvloeien, zoals de verplichting tot levering of betaling, maar ook de verplichtingen die in de plaats treden van de niet-nagekomen contractuele verplichtingen, zoals de verplichting tot schadevergoeding.
Met betrekking tot het onderscheid tussen de begrippen 'verbintenissen uit overeenkomst' en 'verbintenissen uit onrechtmatige daad' in artikel 5 punt 1 sub a en punt 3 EEX-Vo heeft het Europese hof zich op 13 maart 2014 in de zaak C-548/12 uitgelaten naar aanleiding van een aan het hof voorgelegde prejudiciële vraag.
Het Europese hof heeft dienaangaande onder meer het volgende overwogen:
"De begrippen 'verbintenissen uit overeenkomst' en 'verbintenissen uit onrechtmatige daad' in de zin van artikel 5 punt 1 sub a, respectievelijk punt 3, van verordening nr. 44/2001 moeten autonoom worden uitgelegd […] Deze begrippen kunnen derhalve niet worden geacht te verwijzen naar de kwalificatie die de toepasselijke nationale wet geeft aan de rechtsbetrekking die bij de nationale rechter aan de orde is. […] In dat verband volgt uit vaste rechtspraak dat 'verbintenissen uit onrechtmatige daad' in de zin van artikel 5 punt 3 van verordening nr. 44/2001 elke vordering omvatten die ertoe strekt een verweerder aansprakelijk te stellen en die geen verband houdt met een 'verbintenis uit overeenkomst' in de zin van artikel 5 punt 1 sub a van verordening nr. 44/2001(zie in die zin met name arrest van 27 september 1988, Kalfelis, 189/87, Jurispr. blz. 5565, punt 17). […]Het staat derhalve aan de verwijzende rechter om te bepalen of de vorderingen vanverzoeker in het hoofdgeding een schadevordering betreffen die redelijkerwijze kan worden gegrond op een schending van de rechten en plichten uit de overeenkomst tussen partijen in het hoofdgeding, zodat met die overeenkomst rekening moet worden gehouden om het geschil te beslechten. Indien dat het geval is, betreffen deze vorderingen 'verbintenissen uit overeenkomst' in de zin van artikel 5, punt 1, sub a, van verordening nr. 44/2001. Indien niet, dan moeten zijn worden geacht voort te vloeien uit 'verbintenissen uit onrechtmatige daad' in de zin van artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001.[…]Derhalve moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat civielrechtelijke aansprakelijkheidsvorderingen zoals die in het hoofdgeding, die naar nationaal recht vorderingen uit onrechtmatige daad zijn, niettemin moeten worden geacht voort te vloeien uit 'verbintenissen uit overeenkomst' in de zin van artikel 5, punt 1, sub a, van verordening nr. 44/2001, indien de verweten gedraging kan worden beschouwd als niet-nakoming van de contactuele verbintenissen zoals deze kunnen worden bepaald aan de hand van het voorwerp van de overeenkomst."
5.12
Het onrechtmatig handelen dat [X] Saudi Aramco verwijt - te weten het op onrechtmatige wijze beëindigen van een langdurige samenwerking - is een gedraging waarvan niet gezegd kan worden dat deze geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst maar die, integendeel, redelijkerwijs kan worden gegrond op de rechten en plichten uit hoofde van de gestelde overeenkomst, zodat met die overeenkomst rekening moet worden gehouden om het geschil te beslechten. Het betreft derhalve een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 6 onderdeel a Rv en niet een verbintenis uit onrechtmatige daad in de zin van artikel 6 onderdeel e Rv.
5.13
De grieven IV en V falen.
forum necessitatis
5.14
Grief VIis gericht tegen rechtsoverweging 7.9 van het vonnis waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat [X] niet voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat zij in haar concrete situatie geen behoorlijke rechtsgang kon verwachten in Saoedi-Arabië.
heeft aangevoerd dat is voldaan aan de vereisten van artikel 9 sub c Rv, te weten dat de zaak voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is en dat het onaanvaardbaar is van [X] te vergen dat zij de zaak aan het oordeel van een rechter in Saoedi-Arabië onderwerpt.
stelt dat aan het eerste vereiste is voldaan omdat zij in Nederland is gevestigd, de overeenkomst in Nederland is c.q. moet worden uitgevoerd en de onrechtmatige daad van Saudi Aramco in Nederland heeft plaatsgevonden.
Met betrekking tot het tweede vereiste voert zij aan dat in Saoedi-Arabië de sharia, een religieuze plichtenleer van kracht is, dat het land enkel de sharia-rechtbank kent met een alleensprekende rechter en dat afvalligheid van de islam een misdrijf is in Saoedi-Arabië. [X] zou Saudi Aramco voor de Board of Grievances moeten dagvaarden die voorgezeten wordt door een minister en direct onder autoriteit van de Koning van
Saoedi-Arabië staat en die ook de sharia toepast. Dat kan niet als een onafhankelijke rechtsgang worden beschouwd. [X] wordt als westerling onder de sharia maatschappelijk en juridisch achtergesteld. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat de directeur van [X] het voor de procedure benodigde visum zal kunnen krijgen.
5.15
Saudi Aramco heeft de stellingen van [X] zowel in eerste aanleg ter gelegenheid van het pleidooi als in hoger beroep bij memorie van antwoord gemotiveerd betwist. Saudi Aramco heeft benadrukt dat Saoedische gerechten niet alleen formeel maar ook materieel voldoen aan de eisen van degelijkheid en onpartijdigheid en dat een land als Saoedi-Arabië, dat serieuze handelsbetrekkingen over de hele wereld heeft, zich ook niet kan permitteren bekend te staan als een land waar buitenlandse handelspartners geen recht kunnen halen. Saudi Aramco heeft haar betoog onderbouwd door middel van verklaringen van Saoedische advocaten over de rechtsgang in het land.
5.16
Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat artikel 9 sub c Rv, gelet op de term 'onaanvaardbaar' restrictief dient te worden toegepast.
[X] stelt dat zij als westerling onder de sharia maatschappelijk en juridisch wordt achtergesteld. Saudi Aramco heeft, onder het overleggen van verklaringen van een drietal Saoedische advocaten, gemotiveerd betwist dat [X] als westers bedrijf wordt achtergesteld. Zij heeft benadrukt dat grote westerse ondernemingen als [Y] en
[Z] en vele anderen de rechtsmacht van Saoedische gerechten aanvaarden en dat vele westerse ondernemingen met succes in Saoedi Arabië hebben geprocedeerd tegen Saoedische tegenpartijen. In het licht van die gemotiveerde betwisting heeft [X] niet aannemelijk gemaakt dat de rechtsgang in Saoedi Arabië voor handelsgeschillen als de onderhavige niet voldoet aan de minimum eisen die aan een behoorlijk rechtsgang gesteld mogen worden en dat zij daarin als westerse onderneming achtergesteld zou worden bij Saoedische bedrijven.
5.17
Daarop stuit grief VI af. De vraag of de zaak voldoende aanknoping heeft met de rechtssfeer van Nederland, kan daarom onbeantwoord blijven.
forum arresti
5.18
De
grieven VII tot en met IXzijn gericht tegen rechtsoverweging 7.11 van het vonnis, waarin de rechtbank oordeelt dat het gelegde derdenbeslag niet rechtsmacht scheppend is. [X] betoogt dat de rechtbank ten onrechte verwijst naar artikel 476a Rv omdat na een conservatoir beslag voor een betwisting van de door de
derde-beslagene afgelegde verklaring, laat staan een verklaringsprocedure, geen plaats is. [X] heeft beslag gelegd op de vordering die Saudi Aramco uit hoofde van de rekening-courantverhouding met AOC op AOC heeft. Saudi-Aramco stelt dat zij enkel schulden heeft aan AOC maar het niet aan de rechter in het incident is om dat te beoordelen; dat zal in de verklaringsprocedure, die na afloop van de procedure tussen partijen zal worden gevoerd, moeten worden beoordeeld.
5.19
Het hof overweegt als volgt. Artikel 10 Rv bepaalt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in het geval bedoeld in artikel 767 Rv. Dat artikel regelt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op grond van een hier ten lande gelegd vreemdelingenbeslag.
Artikel 767 Rv luidt:
'Bij gebreke van een andere weg om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen kan de eis in de hoofdzaak, de vordering ter zake van de beslagkosten daaronder begrepen, worden ingesteld voor de rechtbank waarvan de voorzieningenrechter het verlof tot het gelegde of het tegen zekerheidstelling voorkomen of opgeheven beslag heeft verleend. In geval van verlof tot beslag onder een derde geldt dit alleen indien het goed waarop beslag zal worden gelegd in het verzoekschrift uitdrukkelijk is omschreven.'
Het forum arresti maakt inbreuk op de hoofdregel van het forum rei. Om die reden moet artikel 767 Rv terughoudend worden toegepast. De ratio van de slotzin van het artikel is misbruik te voorkomen: te voorkomen dat bevoegdheid wordt gevestigd door een derdenbeslag dat geen doel treft omdat de derde aan de debiteur niets verschuldigd is of niets van de debiteur onder zich heeft.
[X] heeft ten laste van Saudi Aramco beslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V., de Coöperatieve Rabobank Den Haag en omgeving U.A. en onder AOC.
Tussen partijen is niet in geschil dat de beslagen onder genoemde banken geen doel hebben getroffen. Ten aanzien van het beslag onder AOC heeft [X] in haar beslagrekest niet meer gesteld dan dat er een overeenkomst tussen Saudi Aramco en AOC bestaat, uit hoofde waarvan AOC schulden aan Saudi Aramco heeft of zal krijgen.
Bij memorie van grieven betoogt [X] dat er een rekening-courantverhouding tussen Saudi Aramco en AOC bestaat. AOC heeft evenwel verklaard niets aan Saudi Aramco verschuldigd te zijn. In die gegeven omstandigheid is de enkele stelling van [X] dat dit anders is, gezien de ratio van de slotzin van artikel 767 Rv, onvoldoende om rechtsmacht te scheppen voor de Nederlandse rechter, nu een "uitdrukkelijke omschrijving" als bedoeld in die slotzin ontbreekt. Artikel 767 Rv heeft tot doel rechtsmacht te scheppen voor de Nederlandse rechter in zaken waarin anders geen bevoegde rechter in Nederland zou zijn aangewezen, terwijl in Nederland voor de schuldeiser wel verhaalsmogelijkheden bestaan. Met de regeling van artikel 767 Rv is niet beoogd de schuldeiser in Nederland een bevoegde rechter te verschaffen opdat hij de beslissing die hij langs deze weg heeft verkregen, ten uitvoer kan leggen op buiten Nederland gelegen vermogensbestanddelen van de schuldenaar (vgl. HR 4 oktober 2013 ECLI:NL:HR:2013:CA3741, r.o. 3.4.2 en Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6, p. 340-342)) . De productie 11 waarnaar [X] in hoger beroep verwijst, leidt zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat [X] de verklaring van AOC later in een verklaringsprocedure zou willen betwisten, maakt dat niet anders.
5.2
De grieven VII tot en met IX falen. Aan de voorwaardelijk ingestelde vordering van Saudi Aramco komt het hof dientengevolge niet toe.
5.21
Nu [X] haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, is voor bewijslevering geen plaats.
Slotsom
5.22
Het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 3 juli 2013 waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [X] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze kosten worden wat het geliquideerd salaris voor de advocaat betreft tot aan deze uitspraak aan de zijde van Saudi Aramco conform het toepasselijke liquidatietarief begroot op € 1.341,- (1,5 pt tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 3 juli 2013, waarvan beroep;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze aan de zijde van Saudi Aramco tot aan deze uitspraak op € 4.961,- aan verschotten en op € 1.341,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. L. Janse en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 17 februari 2015.