Allereerst dient te worden beoordeeld of [appellant] en [appellante] ontvankelijk zijn in hun
hoger beroep. In dit verband is het volgende gebleken. De rechtbank heeft bij vonnis van 28 juli 2014 uitspraak gedaan. Ingevolge artikel 355 eerste lid Faillissementswet (Fw), heeft de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak het recht van hoger beroep. Derhalve verstreek de hoger beroepstermijn op 5 augustus 2014. Eerst op 13 november 2014 werd door [appellant] en [appellante], door tussenkomst van mr. Tang, per fax hoger beroep ingesteld van voornoemd vonnis.
In het belang van een goede rechtspleging dient juist ook in zaken als de onderhavige, waarin een korte termijn voor beroep geldt, over het tijdstip waarop een beroepstermijn aanvangt en eindigt duidelijkheid te bestaan; daarom dient aan deze beroepstermijn strikt de hand te worden gehouden. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan daarop een uitzondering worden gemaakt. Een uitzondering is met name gerechtvaardigd indien degene die beroep instelt, ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank of het hof begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter uitspraak heeft gedaan en de uitspraak hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep is toegezonden of verstrekt. (Hoge Raad 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1682). De vraag is of in de zaak van [appellant] en [appellante] op dit uitgangspunt een uitzondering dient te worden gemaakt op grond van de door hen gestelde feiten en omstandigheden. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 21 juli 2014, waar [appellant] was verschenen en tevens het woord heeft gevoerd namens [appellante], is aan het einde van de zitting door de behandelend rechter aan [appellant] medegedeeld dat op maandag in de daaropvolgende week uitspraak zou worden gedaan, dat [appellant] en [appellante] op laatstgenoemde dag vanaf 12.00 uur bij de griffie van die rechtbank konden informeren naar de inhoud van die uitspraak, en dat zij vervolgens desgewenst, met behulp van een advocaat, binnen acht dagen hoger beroep konden instellen bij dit hof.
Nu [appellant], mede namens [appellante], op de zitting bij de rechtbank aanwezig is geweest, waar hem is medegedeeld wanneer uitspraak zou worden gedaan en vervolgens ook daadwerkelijk op de aangezegde datum uitspraak is gedaan, was voor [appellant] voldoende duidelijk wanneer de termijn voor hoger beroep begon te lopen en wanneer deze zou eindigen. Het hof ziet geen aanleiding om [appellant] en [appellante] toch in hun hoger beroep te ontvangen, nu niet is gebleken van omstandigheden die een uitzondering op de hiervoor vermelde strikte regel rechtvaardigen. Het had op de weg van [appellant] en [appellante] gelegen om, zoals [appellant] door de rechter bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is medegedeeld, op maandag 28 juli 2014 vanaf 12.00 uur dan wel spoedig daarna bij de griffie van de rechtbank te informeren naar de beslissing, hetgeen zij hebben nagelaten.
Het hof voegt daar nog aan toe dat, zoals ter zitting is besproken, uit ambtshalve onderzoek is gebleken dat de griffier van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 29 juli 2014 een afschrift van het vonnis van 28 juli 2014 heeft verzonden, zowel naar het privéadres van [appellant] en [appellante] als naar de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft desgevraagd verklaard het vonnis van 28 juli 2014 op 31 juli 2014 van de rechtbank te hebben ontvangen. Van een door de rechtbank gemaakte fout of verzuim bij de tijdige verzending van het vonnis van 28 juli 2014 is derhalve niet gebleken. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is derhalve geen sprake.
De stelling van [appellant] en [appellante] dat zij pas eind augustus 2014, toen zij weer persoonlijk werden benaderd door hun schuldeisers, op de hoogte zijn geraakt met de beëindiging van hun schuldsaneringsregeling, kan hen naar het oordeel van het hof evenmin baten. Zij hebben nadat hen eind augustus 2014 duidelijk is geworden dat de schuldsaneringsregeling blijkbaar een einde had genomen, eerst in oktober 2014 mr. Tang ingeschakeld voor het instellen van het hoger beroep.
Gelet op al het voormelde kunnen [appellant] en [appellante] in hun hoger beroep niet worden ontvangen. Aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep wordt derhalve niet toegekomen.