Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[geïntimeerde] B.V.,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
I. het bestreden vonnis zal vernietigen, met handhaving van de veroordeling van [geïntimeerde] als bedoeld in beslissing 5.1,
en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest:
II. [geïntimeerde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen het (achterstallige) salaris op de maanden juni, juli en augustus 2013 ad totaal € 8.100,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaar worden van de vordering(en) tot aan de dag de algehele voldoening; dit onder overlegging van deugdelijke bruto/netto specificaties;
VI. [geïntimeerde] (opnieuw) zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te overleggen de bruto/netto specificatie, van de reeds door [geïntimeerde] uitbetaalde vakantietoeslag van € 3.220,36 bruto en met bepaling dat, voor iedere dag dat [geïntimeerde], na betekening van het in deze te wijzen arrest in gebreke blijft, ten laste van [geïntimeerde] en ten gunste van [appellant] in dwangsom verbeurd van € 750,- per dag;
VII. [geïntimeerde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen bedrag van € 297,23 netto betreffende niet aan [appellant] (terug) betaalde dieselkosten,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het opeisbaar worden van de vordering tot aan de dag de algehele voldoening;
- voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf de 15e dag tot aan de dag de algehele voldoening.
heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest dat vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende en voor zover nodig onder verbetering of aanvulling van gronden [appellant] alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen althans hem die zal ontzeggen, [appellant] zal veroordelen om al hetgeen [geïntimeerde] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [appellant] heeft voldaan aan haar terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, met bepaling dat indien [appellant] deze kosten niet binnen veertien dagen na het in deze te wijzen arrest heeft voldaan, hij vanaf de vijftiende dag de wettelijke rente verschuldigd is over het bedrag van de proceskosten tot aan de dag der algehele voldoening.
Mr. Hattink heeft tegen deze laatste productie bezwaar gemaakt nu deze buiten de in het reglement voorziene termijn zou zijn ingediend. Na schorsing voor beraad heeft het hof dit bezwaar verworpen omdat is geconstateerd dat de productie kort en eenvoudig te doorgronden is. Daarvan is alsnog akte verleend.
3.De vaststaande feiten
Zoals u immers bekend is, is cliënt arbeidsongeschikt wegens ziekte en niet in staat om zijn werkzaamheden te verrichten. U dient uw re-integratie verplichtingen na te komen en de bedrijfsarts in te schakelen.”
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
De kantonrechter heeft bij bestreden vonnis [geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 3.220,36 bruto, dan wel het netto equivalent hiervan, vermeerderd met de wettelijke rente, onder overlegging van een duidelijke netto/bruto specificatie, ter zake van de vakantietoeslag, met compensatie van de proceskosten. De overige vorderingen zijn afgewezen.
- daargelaten dat niet is gebleken dat deze brief de deskundige niet heeft bereikt - aan de conclusie van de deskundige niet in de weg. Uit de deskundigenverklaring onder 3.1 punt 2 blijkt dat hij bekend is met het geschil tussen werkgever en werknemer. Dat de deskundige geen “
aanvullendeinformatie” (onderstreping hof) bij de werkgever heeft opgevraagd, kan [geïntimeerde] evenmin baten, nu het aan de deskundige is om daartoe al dan niet over te gaan. In het geval dat hij zich voldoende geïnformeerd acht kan hij dit achterwege laten.
Uit deze rapportage blijkt dat [appellant] op 28 november en op 3 december 2013 is geobserveerd en dat hij op de eerstgenoemde datum tussen 8.37 uur en 10.00 uur aanwezig is geweest in het bedrijfspand van [naam bedrijf] te [vestigingsplaats bedrijf]. [geïntimeerde] heeft gesteld dat uit deze rapportage blijkt dat [appellant] inmiddels elders werkzaam is en dat [appellant] een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. [appellant] heeft deze stellingen gemotiveerd betwist. Daargelaten dat uit een enkele observatie als de onderhavige niet kan worden afgeleid dat [appellant] ter plaatse werkzaam was, gaat het hof aan deze rapportage voorbij nu hieruit niet blijkt van de onjuistheid van het voormelde deskundigenoordeel omtrent de arbeidsongeschiktheid van [appellant] en het voortduren daarvan.
5 september 2013, zodat de loonvordering voor de periode daarna moet worden afgewezen.
12 maanden in dienst is gekomen van [geïntimeerde] en dat hij vanaf 5 maart 2013 is blijven werken als voorheen zodat sprake is van een stilzwijgende verlening van de overeenkomst conform artikel 7:668 lid 1 BW. Dit betekent dat de overeenkomst van rechtswege is verlengd met
12 maanden tot 5 maart 2013, aldus [appellant]. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat ingaande 5 maart 2013 een nieuwe arbeidsovereenkomst is gesloten voor de duur van zes maanden.
Bij appeldagvaarding (sub 11) heeft [appellant] zijn standpunt herhaald. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] wederom gesteld dat partijen per 5 maart 2013 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van zes maanden hebben gesloten en heeft zij verwezen naar een schriftelijke arbeidsovereenkomst (productie 3 bij memorie van grieven). Het hof stelt vast dat dit document wel de handtekening van de zijde van [geïntimeerde] bevat maar niet die van [appellant]. Bij gelegenheid van de pleidooien heeft [appellant] de stelling van [geïntimeerde] met klem betwist. Hij heeft gesteld dat [geïntimeerde] nimmer een arbeidsovereenkomst als bedoeld aan hem heeft aangeboden, laat staan dat hij deze heeft aanvaard, en dat hij onbekend is met voormelde productie 3. Hij wijst er op dat de overeenkomst niet is ondertekend. Hij herhaalt zijn eerder ingenomen standpunt dat de arbeidsoverenkomst stilzwijgend is voortgezet voor de duur van een jaar en eindigt per 5 maart 2014 (pleitnota mr. Zusterzeel sub 10). [geïntimeerde] heeft op deze stellingen van [appellant] bij gelegenheid van de pleidooien niet meer gereageerd. Gelet hierop gaat het hof voorbij aan dit onvoldoende gemotiveerde verweer van [geïntimeerde] en gaat er voorshands vanuit dat partijen niet per 5 maart 2013 een nieuwe arbeidsovereenkomst voor zes maanden zijn aangegaan alsmede dat de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst stilzwijgend is voortgezet. Het hof betrekt bij dit oordeel dat [geïntimeerde] in haar brief aan [appellant] van 11 juni 2013 (productie 11 bij memorie van antwoord), waarbij door haar een overzicht wordt gegeven van de gebeurtenissen vanaf
13 februari 2013 tot 11 juni 2013, zelf geen melding maakt van het sluiten van een nieuwe arbeidsovereenkomst per 5 maart 2013. Er wordt slechts vermeld dat [appellant] op 15 februari 2013 weer is begonnen en dat er op 11 maart 2013 opnieuw problemen zijn gerezen.
4 maart 2013 zijn werkzaamheden op de gebruikelijke wijze bleef verrichten (memorie van grieven sub 11) zodat het er in dit kort geding voor moet worden gehouden dat de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst per 5 maart 2013 stilzwijgend is voortgezet en daarmee voor wederom de duur van een jaar.
In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
het incidenteel appel klagen over de kostenverdeling in eerste aanleg. Gelet op het slagen van grief I en het vernietigen van het bestreden vonnis alsmede de toewijzing van het salaris aan [appellant] geldt [geïntimeerde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, ook in eerste aanleg, en zal zij in de kosten van beide instanties worden veroordeeld. Grief III slaagt en grief 2 faalt.4.29 Gelet op de aard van de onderhavige kort gedingprocedure, welke zich (in beginsel) niet leent voor bewijslevering, wordt aan de aangeboden bewijslevering niet toegekomen.
5.Slotsom
€ 213,-
€ 200,-
€ 299,-
€ 2.682,-( 3 punten x tarief II)
6.De beslissing in kort geding
€ 1.341,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;