In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad. De appellante, een vennootschap onder firma die een boomkwekerij exploiteert, heeft de coöperatie Rabobank De Zuidelijke Baronie U.A. aansprakelijk gesteld als assurantietussenpersoon. De aanleiding voor de aansprakelijkstelling was een blikseminslag op 28 juni 2005, waardoor de appellante schade heeft geleden die niet of onvoldoende verzekerd bleek te zijn. De Hoge Raad had eerder in 2012 de zaak terugverwezen naar het hof na vernietiging van een eerdere uitspraak van het hof te 's-Hertogenbosch.
Het hof heeft vastgesteld dat Rabobank sinds 1980 als assurantietussenpersoon voor de appellante fungeerde en dat er een langdurige relatie bestond. De appellante vorderde schadevergoeding tot een bedrag van € 642.695,36, maar de rechtbank had deze vordering afgewezen. Het hof te 's-Hertogenbosch had echter een deel van de vorderingen toegewezen, maar de Hoge Raad vernietigde dit oordeel op basis van motiveringsklachten.
In de motivering van de beslissing heeft het hof vastgesteld dat Rabobank tekortgeschoten is in haar taak als assurantietussenpersoon door de appellante niet te wijzen op het feit dat bepaalde schade niet verzekerd was. Het hof heeft de schadeposten beoordeeld en uiteindelijk geoordeeld dat de appellante recht had op een schadevergoeding van € 296.847,66, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak van de rechtbank Breda werd vernietigd, en Rabobank werd veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag, evenals de proceskosten van beide instanties.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van assurantietussenpersonen en de noodzaak voor hen om hun cliënten adequaat te informeren over de dekking van verzekeringen, vooral in situaties waarin aanzienlijke schade kan optreden.