Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. A.C.M. Scharenborg,
en
gevestigd te Aalten,
geïntimeerden,
hierna: [geïntimeerde sub 1], respectievelijk Novel,
advocaat: mr. M. Hissink.
1.Het geding in eerste aanleg
30 september 2014 op grond van artikel 32 Rv aan te vullen, in die zin dat eerst zijn verweer tegen de faillissementsaanvraag wordt beoordeeld alvorens de zaak (eventueel) wordt geschorst in verband met het voorwaardelijke verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Bij e-mail van 8 oktober 2014 heeft de griffier namens de behandelend rechter in eerste aanleg mr. Scharenborg meegedeeld dat het namens [appellant] ingediende verzoek tot aanvulling/verbetering niet wordt gehonoreerd.
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“[21]Bijzondere voorschriften omtrent de voorzieningen tegen een vonnis van faillietverklaring zijn noodzakelijk, omdat in deze materie de gewone wijze van procederen niet voldoet aan de behoeften van het verkeer en de eischen der rechtszekerheid. Beide vorderen dringend dat eene aangevraagde faillietverklaring niet maanden lang slepende kan gehouden worden. Door het faillissement wordt in nagenoeg alle rechtsbetrekkingen, waarin de boedel staat, ingegrepen, worden zij meer of minder gewijzigd; langdurige onzekerheid of dit al of niet plaats zal hebben mag niet bestaan. (…) Het Ontwerp gaat daarom in de artikelen 8–10 nog een stap verder dan het Wetboek van KoophandelWetboek van Koophandel, en tracht door een summieren rechtsgang en steeds eene procedure bij verzoekschrift voor te schrijven, eene spoedige afdoening en eindbeslissing ook bij hoogere colleges te verzekeren.[22]”
Dit gesloten stelsel, dat dus voortvloeit uit de geboden spoed in faillissementsprocedures, brengt in beginsel met zich dat een niet in de Faillissementswet geregeld rechtsmiddel niet kan worden toegekend (vergelijk HR 20 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3413). Dat vindt zijn rechtvaardiging in de rechtszekerheid en de behoeften van het rechtsverkeer die gericht zijn op een snelle berechting en beslissing met betrekking tot de faillietverklaring. Die beslissing heeft ook voor anderen dan partijen verstrekkende gevolgen en daartoe stelt de wet korte termijnen die ingaan op de dag na de uitspraak waartegen het rechtsmiddel zich wendt. Toelating van een rechtsmiddel waarin de Faillissementswet niet voorziet, verdraagt zich daarmee in beginsel niet (vergelijk HR 9 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4709).
De bedoeling van artikel 3a Fw is immers om de schuldenaar van wie het faillissement is aangevraagd ter wille te zijn door hem de mogelijkheid te bieden om tot gecontroleerde afwikkeling van zijn schulden te komen in het kader van een schuldsaneringsregeling in plaats van in het kader van het faillissement. Aan die ratio wordt niet voldaan indien een schuldenaar die alleen maar wenst toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling indien dat nodig is om hem buiten faillissement te houden, niet aan de vereisten voor faillietverklaring voldoet (in de zin dat geen sprake is van een toestand zoals bedoeld in artikel 6 lid 3 Fw). Er is dan ook voldoende reden om de schuldenaar die zich, alvorens hij tot de schuldsaneringsregeling zou worden toegelaten (waarvoor, anders dan bij faillietverklaring, één schuld of de dreiging dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden al voldoende kan zijn), eerst wenst te verweren tegen de faillissementsaanvraag daartoe de gelegenheid te geven. Indien dit verweer slaagt, behoeft de rechtbank aan het voorwaardelijke verzoek tot het uitspreken van de schuldsaneringsregeling niet toe te komen. Indien dit verweer niet slaagt, kan de rechtbank ermee volstaan dit te constateren, om vervolgens de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring alsnog te schorsen op de voet van artikel 3a lid 2 Fw en tot beoordeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling over te gaan. Op deze wijze kan worden voorkomen dat over een schuldenaar die niet aan de vereisten voor faillietverklaring voldoet (in de zin dat geen sprake is van een toestand zoals bedoeld in artikel 6 lid 3 Fw), maar slechts zekerheidshalve (en subsidiair of voorwaardelijk) om toepassing van de schuldsaneringsregeling verzoekt, toch de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken, terwijl de schuldenaar dat in dat geval juist niet wil.
4.De beslissing
30 september 2014;