3.3In het rapport van het IJI is ten aanzien van vraag a het volgende te lezen:
“
Indien het kind in Nederland door de man wordt erkend, rijst ten eerste de vraag welk recht op de erkenning dient te worden toegepast. Op grond van de aanknopingsladder van artikel 10:95 lid 1 BW is het Nigeriaanse recht, zijnde het recht van de (enige) nationaliteit van de man, in beginsel van toepassing op de bevoegdheid van de man en de voorwaarden voor de erkenning. Indien volgens het nationale recht van de man erkenning niet of niet meer mogelijk is, is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Is erkenning volgens het Nigeriaanse recht niet mogelijk, dan zou dit derhalve toepassing van Nederlands recht meebrengen. Aldus rijst de vraag of Nigeria het rechtsinstituut van de erkenning kent.
(…)
Wij achten het in het licht van het voorgaande aannemelijk dat een erkenning, naar ‘Nigeriaans’ recht, op grond van de conflictregels van het Nederlandse IPR, ook in Nigeria erkend zou worden. Omdat de betekenis van de erkenning bij de Igbo niet geheel duidelijk is, is dit echter niet helemaal zeker. Daarom zou het kind ons inziens in ieder geval ook naar Nederlands recht erkend kunnen worden op de voet van de (tertiaire) aanknopingsregel van artikel 10:95 lid 1 BW. Ook een dergelijke erkenning, op grond van Nederlands recht, zou ons inziens vermoedelijk in Nigeria wel erkend worden.
(…)
Van een noodzaak tot het geven van toestemming voor de erkenning door de moeder of het kind (vgl. artikel 10:95 lid 4 BW) wordt in de door ons bestudeerde documentatie overigens geen melding gemaakt.
Er is voor zover ons bekend naar Nigeriaans recht, kortom, geen algemene, nationale wettelijke regeling van de erkenning. De meeste Nigeriaanse uitspraken waarin de erkenning aanvaard werd, zien op het gewoonterecht van de Yoruba, een grote etnische groepering in het zuiden van Nigeria die de erkenning uitdrukkelijk kent.
Desverzocht kunnen wij deze vraag nog voorleggen aan een externe deskundige, een Nigeriaanse jurist uit ons netwerk. Aan een dergelijker uitgebreider advies zullen vermoedelijk wel kosten zijn verbonden.”
Ten aanzien van de vragen b tot en met e en g tot en met i wordt het volgende geconcludeerd:
“
Nu slechts de man echter in deze zaak de Nigeriaanse nationaliteit heeft en de ouders niet gehuwd zijn, kan het kind ons inziens de Nigeriaanse nationaliteit slechts van hem krijgen indien de familierechtelijke betrekking tussen hem en het kind vaststaat. Voor zover wij hebben kunnen nagaan op grond van internetbronnen, maakt het voor de Nigeriaanse autoriteiten geen verschil of het om een buitenlandse (Nederlandse) akte van erkenning gaat noch dat het kind (mogelijk) naar Nederlands recht wordt erkend. Dit punt, dat raakt aan het Nigeriaanse IPR-afstammingsrecht, hebben wij echter niet kunnen controleren op juistheid. (…)
Op grond van het voorgaande achten wij zeer aannemelijk dat in Nigeria thans geen militaire dienstplicht bestaat. Een sociale dienstplicht bestaat (kennelijk) slechts voor Nigerianen die aan een Nigeriaanse universiteit een studie hebben gevolgd.
Slechts na het bereiken van de meerderjarigheidsgrens van achttien jaar, kan afstand worden gedaan van de Nigeriaanse nationaliteit, dit op grond van artikel 29 van de Nigeriaanse Grondwet.
(…)
Voor zover wij hebben kunnen nagaan, is in beginsel slechts de toestemming van de vader vereist voor de aanvraag van een Nigeriaans paspoort. De toestemming van de moeder voor de aanvraag is niet vereist, tenzij de vader is overleden. Het maakt ons inziens daarbij geen verschil dat de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft. Op de aanvraagformulieren wordt evenwel soms om een handtekening van beide ouders verzocht.
(…)
Voor nadere informatie over de aanvraag van een Nigeriaans paspoort en de voorwaarden die worden verbonden aan het afstand doen van de Nigeriaanse nationaliteit, adviseren wij contact op te nemen met de Nigeriaanse ambassade in Den Haag (Wagenaarweg 5, Den Haag telefoon: 070 350 1703). Desverzocht kunnen wij de nationaliteitsrechtelijke vragen ook nog eens voorleggen aan een externe deskundige binnen ons netwerk.”
Ten aanzien van de vragen j, m en n is in het rapport van het IJI het volgende te lezen:
“
(…) leiden wij af dat kinderen die een Nigeriaanse ouder hebben vrijgesteld zijn van het visumvereiste. Wij achten het op basis van deze informatie aannemelijk dat toestemming van de andere ouder die een andere nationaliteit heeft, niet vereist is voor de Nigeriaanse ouder die Nigeria met een minderjarig kind wil inreizen. Voor meer informatie met betrekking tot het inreizen van minderjarigen, adviseren wij echter contact op te nemen met de Nigeriaanse ambassade te Den Haag.
Nigeria is geen partij bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag
(…).”
Ten aanzien van de vragen k en l is in het rapport van het IJI het volgende te lezen:
“Ook met betrekking tot het onderwerp gezag is het Nigeriaanse recht niet eenvormig. Op dit terrein bestaat er zowel wetgeving als gewoonterecht.
(…)
(…) leiden wij af dat de vader naar het Nigeriaans gewoonterecht van de Igbo, waartoe de man behoort, het eenhoofdig gezag heeft. Hiervoor is ons inziens (…) geen gerechtelijke beslissing vereist.
(…)
Daarenboven gaat het Nigeriaanse IPR bij de erkenning van buitenlandse gezagsbeslissingen uit van een beginsel van reciprociteit. Deze reciprociteit wordt, naar wij begrijpen, slechts aangenomen wanneer het gaat om beslissingen uit andere common law-landen.
(…)
(…) dat in Nigeriaanse beslissingen inzake het gezag het belang van het kind als voornaamste afweging beschouwd wordt in gerechtelijke beslissingen.
In het algemeen kan ons inziens gesteld worden dat de man een sterkere positie heeft in Nigeria bij beslissingen omtrent het ouderlijk gezag, waarbij er wel sprake kan zijn van verschillen in regelgeving tussen de diverse Nigeriaanse staten.
(…)
Naar wij aannemen, zal een Nederlandse gezagsbeslissing en de omstandigheid dat de moeder van rechtswege het gezag heeft, overigens niet zonder meer erkend worden in Nigeria. Een voorwaarde voor de erkenning van een buitenlandse gezagsbeslissing lijkt te zijn dat de ouders gehuwd zijn geweest
(…).”