In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] V.O.F. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland over een aanslag bouwleges van de gemeente Groningen. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een bedrag van € 961.460,50 in rekening gebracht voor de leges verbonden aan een reguliere bouwvergunning voor een woongebouw. Belanghebbende betwist de aanslag en stelt dat de Legesverordening 2008 geen verbindende kracht heeft, omdat de tarieven in strijd zijn met de gemeentewet. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 20 mei 2014 zijn de partijen gehoord. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de geraamde baten structureel te laag zijn en dat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht heeft gegeven in de ramingen. De heffingsambtenaar heeft echter betoogd dat de aanslag in overeenstemming is met de Legesverordening 2008 en dat de ramingsmethodiek, gebaseerd op een vijfjaarsgemiddelde, redelijk is.
Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen en dat de gekozen ramingsmethodiek acceptabel is. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De kosten van de procedure worden niet toegewezen.