In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schending van de hoorplicht in een belastingkwestie. De belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2012, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Zeewolde. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 345.000, en de belanghebbende had verzocht om gehoord te worden in het bezwaar. De heffingsambtenaar nodigde de gemachtigde uit voor een hoorzitting, maar deze was verhinderd vanwege een geboekte vakantie en vroeg om uitstel. De heffingsambtenaar weigerde dit verzoek, wat leidde tot een geschil over de hoorplicht.
De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar de belanghebbende ging in hoger beroep. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de hoorplicht had geschonden door het verzoek om uitstel niet te honoreren. Het Hof benadrukte dat het horen van de belanghebbende essentieel is voor een zorgvuldige heroverweging van het besluit. De heffingsambtenaar had niet voldoende gemotiveerd waarom het verzoek om uitstel werd afgewezen, vooral gezien het feit dat het een eerste verzoek betrof en dat de gemachtigde tijdig had gereageerd.
Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken op bezwaar, en wees de zaak terug naar de heffingsambtenaar met de opdracht om de belanghebbende alsnog te horen. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 365,17. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in belastingzaken en de noodzaak voor bestuursorganen om verzoeken om uitstel serieus te overwegen.