Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
I. de schuld aan het UWV volledig door de man wordt afgelost zonder dat er verrekening met de vrouw plaatsvindt;
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 augustus 2014, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De rechtbank had eerder op 13 juni 2013 een beschikking gegeven waarin de huwelijksgoederengemeenschap werd verdeeld, maar de vrouw ging in hoger beroep tegen deze beslissing. De vrouw betwistte dat een schuld aan het UWV, ontstaan door fraude van de man, bij helfte moest worden verdeeld. Zij stelde dat deze schuld aan de man verknocht was en dus buiten de gemeenschap viel. De man daarentegen betoogde dat de vrouw op de hoogte was van de fraude en dat de gelden voor de gemeenschappelijke huishouding waren aangewend.
Het hof oordeelde dat de hoofdregel van artikel 1:94 BW van toepassing was, waarbij alle goederen en schulden van de echtgenoten in de gemeenschap vallen, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Het hof concludeerde dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd dat de schuld aan het UWV aan de man verknocht was. Daarnaast werd de peildatum voor de verdeling van de gemeenschap vastgesteld op 10 mei 2012, en het hof oordeelde dat de belastingteruggave over 2010 en 2011 ook bij helfte verdeeld moest worden.
Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank voor wat betreft de belastingteruggaven en de beleggingsrekening bij SNS Bank, en bepaalde dat deze ook bij helfte tussen partijen gedeeld moesten worden. De vrouw werd verder veroordeeld om een bedrag van € 88,10 aan de man te betalen voor kosten die na de peildatum waren gemaakt. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.