ECLI:NL:GHARL:2014:6958

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
200.105.074-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van eigendomsvoorbehoud en bestanddeelstatus van installaties in een tuinbouwkas

In deze zaak gaat het om de vraag of de door de installateur aangebrachte belichtings-, beluchtings- en sproei-installaties in een tuinbouwkas zijn opgegaan in de kas, en of het eigendomsvoorbehoud van de installateur nog van toepassing is. De geïntimeerde, [geïntimeerde], heeft de installaties geleverd aan de eigenaar van de kas, [Vastgoed B.V.], die de kas had verhuurd aan een kwekerij. De eigenaar van de kas had een hypotheekrecht verleend aan Rabobank, die de kas met de installaties heeft verkocht. De rechtbank oordeelde dat de installaties niet als bestanddeel van de kas zijn aangemerkt, waardoor Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld door de kas met de installaties te verkopen zonder de installateur schadeloos te stellen. Rabobank heeft in hoger beroep de grieven ingediend, onder andere dat de installaties wel als bestanddeel van de kas zijn geworden. Het hof oordeelt dat voor de beoordeling van de geschiktheid van de kas voor het telen van gewassen, een onderscheid moet worden gemaakt tussen installaties die noodzakelijk zijn voor de algemene functie van de kas en installaties die specifiek zijn voor de teelt van een bepaald gewas. Het hof heeft besloten een deskundige te benoemen om te beoordelen of de installaties als bestanddeel van de kas zijn aangemerkt en om de waarde van de installaties vast te stellen. De zaak is naar de rol verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.105.074/01
(zaaknummer rechtbank Assen 82464/HA ZA 10-776)
arrest van de tweede kamer van 9 september 2014
in de zaak van
Coöperatieve Rabobank Emmen-Coevorden U.A.,
gevestigd te Emmen,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
Rabobank,
advocaat: mr. J. Knotter, kantoorhoudend te Emmen,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [plaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 21 september 2011 en 4 januari 2012 van de rechtbank Assen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 23 maart 2012,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, tevens van grieven in incidenteel hoger beroep, tevens houdende akte wijziging van eis, met producties,
-akte uitlating wijziging van eis d.d. 11 juni 2013,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, met producties,
- een akte van [geïntimeerde] van 5 november 2013 met producties,
- een akte van Rabobank van 5 november 2013, met producties,
- een antwoordakte van [geïntimeerde] van 3 december 2013,
- een antwoordakte van Rabobank van 3 december 2013.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van Rabobank luidt:
"I. te vernietigen de vonnissen van de rechtbank Assen gewezen tussen partijen op 21 september 2011 en op 4 januari 2012 onder zaaknummer / rolnummer 82464 / HA ZA 10‑776, en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover de Wet dat toelaat uitvoerbaar bij
voorraad, de vorderingen van geïntimeerde alsnog volledig af te wijzen met veroordeling
van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
II.a. Primair
geïntimeerde te veroordelen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot
terugbetaling van al hetgeen appellante op grond van het vonnis van de rechtbank Assen
gewezen tussen partijen op 4 januari 2012 onder zaaknummer / rolnummer 82464 / HA ZA 10-776, aan geïntimeerde heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de
dag der betaling door appellante tot de dag der terug betaling door geïntimeerde.
b. Subsidiair
geïntimeerde te veroordelen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot
terugbetaling van een bedrag ad € 20.159,95, hetgeen appellante op grond van het
vonnis van de rechtbank Assen gewezen tussen partijen op 4 januari 2012 onder
zaaknummer / rolnummer 82464 HA ZA 10-776, aan geïntimeerde heeft betaald,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling door appellante tot de dag
der terugbetaling door geïntimeerde."
2.4
In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] gevorderd:
"het vonnis waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvullingen en verbeteringen van de gronden:
primair:
I. de Rabobank te veroordelen om - tegen behoorlijk bewijs van kwijting - aan [geïntimeerde] Beheer te betalen de somma ad € 209.360,61 (zegge: tweehonderd negenduizend driehonderd zestig euro en eenenzestig cent), te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest, en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, dan
wel wettelijke rente vanaf 31 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening;
subsidiair:
II. de Rabobank te veroordelen om - tegen behoorlijk bewijs van kwijting - aan [geïntimeerde] Beheer een zodanig bedrag te betalen als in goede justitie zal vermenen te behoren, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, dan wel wettelijke rente vanaf 31 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening;
meer subsidiair:
III. een deskundige te benoemen die een verklaring dient te geven over (i) de waarde van de Installaties per 17 augustus 2009 en (ii) de door [geïntimeerde] Beheer gederfde winst, althans de Rabobank te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade, op te maken bij staat en te
vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente dan wel wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
primair, subsidiair en meer subsidiair:
IV. de Rabobank te veroordelen om aan [geïntimeerde] Beheer tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen ter zake van alle buitengerechtelijke kosten, de somma ad € 2.842,00 (zegge: tweeduizend achthonderd tweeënveertig euro) vermeerderd met de wettelijke handelsrente, dan wel wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding in eerste aanleg tot de dag der algehele voldoening:
in principaal en in incidenteel appel:
de Rabobank te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het arrest, en - voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, tot de dag der algehele voldoening".

3.De beoordeling

De feiten
3.1
Tussen partijen staan in hoger beroep de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
3.2
[Vastgoed B.V.] was eigenares van een kas aan [adres]. Zij verhuurde de kas aan [C.V.], die in de kas een orchideeënkwekerij exploiteerde.
3.3
[Vastgoed B.V.] had Rabobank op de hiervoor genoemde kas een recht van hypotheek verleend.
3.4
In opdracht van [Vastgoed B.V.] heeft[installateur] in de kas een beluchtingsinstallatie, een sproei-installatie en een belichtingsinstallatie met diverse toebehoren aangebracht. [installateur] heeft de daarvoor benodigde materialen geleverd en de nodige werkzaamheden verricht.
3.5
Op de overeenkomst van opdracht tussen [Vastgoed B.V.] en [installateur] waren de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven van Uneto-VNI (Alib '92) van toepassing.
In artikel 55 van de Alib '92 is een eigendomsvoorbehoud opgenomen waarvan de tekst luidt:
"De installateur blijft eigenaar van alle zaken (zoals materialen en onderdelen) zolang de opdrachtgever niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst, met inbegrip van hetgeen de opdrachtgever in verband met het tekortschieten in zijn verplichtingen verschuldigd mocht worden."
3.6
[Vastgoed B.V.] heeft de door [installateur] verstuurde facturen ten bedrage van € 189.207,- niet betaald.
3.7
[installateur] heeft [Vastgoed B.V.] bij brieven van 3 juni 2008 en 28 mei 2009 aangemaand tot betaling en daarbij gewezen op het door haar gemaakte eigendomsvoorbehoud. In de laatste brief heeft zij tevens haar voornemen kenbaar gemaakt over te gaan tot verwijdering van de geleverde materialen indien voor 3 juni 2009 haar facturen niet zijn betaald.
Van de brief van 28 mei 2009 heeft zij een afschrift gestuurd naar Rabobank.
3.8
Rabobank heeft bij brief van 11 juni 2009 (de advocaat van) [installateur] geantwoord:
"De bank heeft kennis genomen van uw schrijven aan [Vastgoed B.V.]
Op basis van uw bericht met bijlagen zijn wij niet in staat te bepalen of er - voor wat betreft de door uw cliënt geleverde zaken - sprake is van zaken die wellicht te bestempelen zijn als bestanddeel van de onroerende zaak en derhalve onder het hypotheekrecht van de bank vallen. Nu dit inzicht ontbreekt kan de door uw cliënt voorgenomen verwijdering van zaken mogelijk ook de bank als hypotheekhouder schade toebrengen.
Derhalve verzoeken wij uw cliënt de voorgenomen verwijdering van zaken op te schorten tot duidelijk is dat de bank als hypotheekhouder geen schade wordt toegebracht.
Graag ontvangen wij op korte termijn een overzicht van uw cliënt met een specificatie van zaken die uw cliënt voornemens is te verwijderen.
Voor de goede orde, mocht uw cliënt de verwijdering van zaken nu voortzetten en aldus mogelijk de bank schade toebrengen, dan houdt de bank uw cliënt aansprakelijk voor die schade."
3.9
De advocaat van [installateur] heeft bij brief van 29 juni 2009 Rabobank medegedeeld:
"In bovengenoemde aangelegenheid heb ik naar aanleiding van uw schrijven d.d. 11 juni jl. inmiddels overleg gehad met cliënte en doe ik u bijgaand de verzochte specificatie toekomen van de zaken die cliënte onder eigendomsvoorbehoud heeft geleverd aan [Vastgoed B.V.] c.q. de zaken die derhalve aan cliënte in eigendom toebehoren.
Op grond van het bovenstaande is het u (…) niet toegestaan om over bedoelde zaken, in welke (juridische) zin dan ook, te beschikken. Gelet op de strekking van uw schrijven van 11 juni jl. gaat cliënte er, behoudens uw tegenbericht, van uit dat de Rabobank de geleverde zaken onder haar hoede heeft, dan wel en in elk geval (mede) verantwoordelijk is voor bedoelde zaken, temeer daar de Rabobank cliënte, vooralsnog niet toestaat om de zaken tot zich te nemen.
Het is voor cliënte evident dat de zaken niet onder het hypotheekrecht van de bank vallen, omdat het juridisch bezien evident geen bestanddelen betreffen van de kas en ook relatief eenvoudig verwijderd kunnen worden. Omdat de Rabobank cliënte op dit moment dus niet toestaat de zaken onder zich te nemen, is de Rabobank aansprakelijk voor de schade die cliënte zal lijden ten gevolge van de waardevermindering van de zaken."
3.1
Bij e-mail van 17 augustus 2009 15:13 uur heeft de advocaat van [installateur] aan Rabobank medegedeeld:
"Ik kan cliënt telefonisch niet bereiken (…) Een praktische oplossing lijkt mij dat het door cliënt genoemde factuur bedrag in depot wordt gehouden. Cliënt claimt EvB op geleverde installaties (zie de facturen) en de verkoper en de koper vh og dienen dat EvB te respecteren. Het ziet niet op verbruikt materiaal en uiteraard ook niet op zaken die niet door cliënt zijn geleverd. Het betreffen door cliënt geleverde onderdelen die in de kas zijn aangebracht cq aanwezig zijn."
3.11
Bij e-mail van 17 augustus 2009 16:02 heeft Rabobank aan de advocaat van [installateur] geschreven:
"Zojuist spraken wij over de voorgenomen verkoop van het onroerend goed in eigendom toebehorend aan [Vastgoed B.V.] BV en het gemaakte eigendomsvoorbehoud van uw
cliënt.
Om verkoop nu niet te frustreren en mogelijk schade te veroorzaken, bespraken wij dat er nu
EUR 20.000,-- in depot bij de notaris blijft in afwachting van beantwoording van de vraag of het eigendomsvoorbehoud van uw cliënt nu wel of niet van toepassing is. De genoemde EUR 20.000,-- is niet de volledige vordering van uw cliënt op de gefailleerde [Vastgoed B.V.].
Indien mocht blijken dat het eigendomsvoorbehoud van uw cliënt wel van toepassing is en zich uitstrekt over zaken die nu aan de koper van het onroerend goed geleverd worden en die een bedrag van EUR 20.000,-- te boven gaan, dan resulteert dat in een aanspraak op de bank die de koopsom op basis van haar hypotheekrecht immers ontvangen heeft.
(…)
Kunt u met een enkel woord bevestigen dat het bovenstaande een juiste weergave is
van hetgeen wij bespraken?"
3.12
Bij e-mail van 17 augustus 2009 16:16 uur heeft de advocaat van [installateur] aan Rabobank medegedeeld:
"Geheel correct."
3.13
Rabobank heeft uit hoofde van haar recht van hypotheek op 17 augustus 2009 de kas, met inbegrip van alle zich daarin bevindende installaties, verkocht aan een derde.
3.14
Op 13 juli 2011 heeft [installateur] de vordering van € 189.207,- die zij op Rabobank stelt te hebben, gecedeerd aan [geïntimeerde].
Partij in het geschil
3.15
Aangezien [geïntimeerde] de vordering van [installateur] op Rabobank met de daaraan verbonden rechten en verplichtingen, met inbegrip van de voortzetting van de onderhavige procedure, heeft overgenomen, zal het hof verder [geïntimeerde] aanmerken als partij.
Het geschil in eerste aanleg
3.16
[geïntimeerde] heeft in conventie, na vermindering van eis, gevorderd Rabobank te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 161.046,62 althans tot betaling van een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2009, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de kosten van de procedure, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.17
Rabobank heeft in reconventie gevorderd dat de rechtbank bepaalt dat het bedrag van € 20.000,00 dat zich nog onder de notaris bevindt aan haar toekomt en dat de rechtbank [geïntimeerde] veroordeelt tot medewerking aan het uitkeren van dit bedrag aan haar op een door haar aan te geven rekeningnummer, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
3.18
De rechtbank heeft in conventie Rabobank veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 161.046,62, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 31 augustus 2009 en de kosten van de procedure. De rechtbank heeft de vordering in conventie voor het overige afgewezen, evenals de vorderingen in reconventie.
3.19
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door [installateur] geleverde zaken niet opgegaan in één nieuwe zaak, zodat Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [installateur] door de kas aan een derde te leveren met inbegrip van al hetgeen zich daarin toen mede door de werkzaamheden en leveranties van [installateur] bevond (zie rechtsoverwegingen 5.6 en 5.7 van het tussenvonnis van 21 september 2011).
Wijziging van eis
3.2
Rabobank heeft in het principaal hoger beroep haar eis gewijzigd, in die zin dat zij thans vordert [geïntimeerde] te veroordelen tot al hetgeen zij aan [geïntimeerde] heeft betaald uit hoofde van het vonnis van 4 januari 2012. [geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van eis en ook het hof ziet geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Ter zake van de vordering van Rabobank zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
3.21
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel hoger beroep haar eis vermeerderd. Rabobank heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van eis. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Ter zake van de vordering van [geïntimeerde] zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
De grieven
3.22
Rabobank komt met
grief II in het principaal hoger beroepop tegen het oordeel van de rechtbank dat zij onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [geïntimeerde] door de installaties die eigendom waren van [geïntimeerde] over te dragen aan een derde zonder [geïntimeerde] schadeloos te stellen (rechtsoverweging 5.7 van het tussenvonnis van 21 september 2011). In de opvatting van Rabobank heeft zij alvorens tot levering van de kas met alle installaties aan een derde over te gaan met [installateur] een overeenkomst gesloten die inhoudt dat het Rabobank was toegestaan de kas met inbegrip van de installaties een derde te verkopen en te leveren en dat Rabobank en [installateur] daarna in overleg zouden treden over de vraag of [installateur] uit hoofde van het destijds door haar gemaakte eigendomsvoorbehoud tegenover Rabobank aanspraak zou kunnen maken op een vergoeding.
3.23
Het hof stelt vast dat Rabobank en [installateur] op 17 augustus 2009 in een e‑mailwisseling overeenstemming hebben bereikt over de verkoop en levering van de kas met de installaties aan een derde. [installateur] zou zich niet verzetten tegen verkoop en levering van de installaties waarvan zij zich de eigendom had voorbehouden, waartegenover, indien mocht blijken dat het eigendomsvoorbehoud van [installateur] nog van toepassing was, [installateur] een aanspraak zou krijgen op Rabobank. De grondslag voor de vordering van [geïntimeerde] is dan ook gelegen in de op 17 augustus 2009 bereikte overeenstemming over een mogelijke vergoeding voor de installaties. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld door de kas te verkopen en te leveren met inbegrip van de installaties waarvan [installateur] zich de eigendom had voorbehouden.
3.24
Grief II slaagt
3.25
Uitgaande van de op 17 augustus 2009 tussen [installateur] en Rabobank tot stand gekomen overeenkomst, stelt het hof voorop dat het voor de beantwoording van de vraag wat partijen zijn overeengekomen steeds aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
3.26
Op grond van de e-mailwisseling tussen partijen, de daaraan voorafgaande correspondentie en in aanmerking genomen de verhouding tussen enerzijds [installateur] en [Vastgoed B.V.] en anderzijds Rabobank en [Vastgoed B.V.], is het voor alle betrokken partijen van begin af aan duidelijk geweest dat [installateur] zich de eigendom van de installaties heeft voorbehouden en alleen met verkoop van de installaties door Rabobank heeft ingestemd op voorwaarde dat haar aanspraken uit hoofde van het eigendomsvoorbehoud door Rabobank zouden worden gecompenseerd. De aanspraken van [installateur] uit hoofde van het eigendomsvoorbehoud bestonden daaruit dat zij gerechtigd was de installaties uit de kas te verwijderen en deze weer opnieuw te verkopen.
3.27
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of [geïntimeerde] met betrekking tot de door [installateur] geleverde installaties aanspraken kan doen gelden uit hoofde van het gemaakte eigendomsvoorbehoud.
3.28
In
grief I in het principaal hoger beroepheeft Rabobank betoogd dat de installaties een bestanddeel zijn geworden van de kas van [Vastgoed B.V.] in de zin van
artikel 3:4 lid 1 BW, zodat het eigendomsvoorbehoud van [installateur] verloren is gegaan en haar hypotheekrecht zich ook uitstrekt over de installaties. In de opvatting van Rabobank moet naar de bestemming van het gebouw worden gekeken. Volgens haar is een gebouw uit een oogpunt van geschiktheid als kas slechts een kas als deze dient tot het kweken van planten en groenten. Daarbij geldt, zo heeft zij aangevoerd, dat een kas als onvoltooid dient te worden beschouwd wanneer daarin installaties voor belichting en beluchting, alsmede een sproei-installatie ontbreken (memorie van grieven 3.1.11 tot en met 3.1.13).
3.29
[geïntimeerde] heeft een en ander betwist en heeft zich op het standpunt gesteld dat de installaties die [installateur] heeft aangebracht enkel nodig waren voor de teelt van een bepaalde soort orchidee. Naar de mening van [geïntimeerde] kan de kas ook zonder deze installaties als kas functioneren voor de teelt van andere planten, vruchten of gewassen dan [Vastgoed B.V.] voor ogen stond, zoals komkommers (memorie van antwoord punten 34, 35, 36, 39 en 40).
3.3
Op grond van artikel 3:4 lid 1 BW is al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaakt van een zaak, bestanddeel van die zaak. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat een aanwijzing dat een zaak volgens verkeersopvatting als onderdeel van een hoofdzaak heeft te gelden, kan zijn gelegen in de omstandigheid dat de twee zaken in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd, of in de omstandigheid dat de hoofdzaak, indien het bestanddeel zou ontbreken, als onvoltooid moet worden beschouwd in de zin, dat de hoofdzaak dan niet geschikt is te beantwoorden aan haar bestemming. Het gaat om de bestemming die uit de aard van de hoofdzaak zelf voortvloeit, niet om de economische of maatschappelijke bestemming die de concrete gebruiker subjectief aan de hoofdzaak heeft gegeven. Het komt niet aan op de functie die de apparatuur (eventueel) vervult in het productieproces. Of in een bepaald geval naar verkeersopvatting sprake is van een bestanddeel moet in het licht van alle omstandigheden van het geval worden beoordeeld. (zie o.a. HR 15 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0412, Dépex/curatoren van Bergel, HR 27 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0774, Ontvanger/Rabobank, HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1026 en HR 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7474, ProRail/Rijswijk Wonen)
3.31
Naar het oordeel van het hof moet een kas worden gekwalificeerd als een bouwwerk van glas bestemd voor het kweken van planten (zie ook Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal). Hoewel, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd (memorie van antwoord
punt 37), een kas ook kan worden gebruikt voor stalling en opslag is een kas niet primair voor die bestemmingen gebouwd.
3.32
Voor de beoordeling van dit geschil moet voorts een onderscheid worden gemaakt tussen de geschiktheid van de kas als bouwwerk voor het telen van enig gewas in het algemeen en de geschiktheid voor het telen van een bepaald gewas in het bijzonder.
Al die installaties die noodzakelijk zijn om een kas te laten beantwoorden aan zijn bestemming voor het telen van enig gewas in het algemeen dienen als bestanddeel van de kas te worden aangemerkt. Daarentegen zijn de installaties die aanvullend in een kas moeten worden aangebracht om de kas geschikt te maken voor de teelt van een bepaald gewas in het bijzonder niet als zodanig aan te merken.
3.33
Aan de hand van die criteria moet worden beoordeeld of de door [installateur] geleverde beluchtingsinstallatie, sproei-installatie en belichtingsinstallatie bestanddeel zijn geworden van de kas. Het maakt in dat verband niet uit dat [installateur] alle installaties heeft voorzien van de tekst
"eigendom van [installateur]".
3.34
Het hof acht zich zonder voorlichting door een of meer deskundigen niet in staat de hiervoor omschreven beoordeling te maken. Daarom zal het hof een deskundigenbericht gelasten, waarbij wordt overwogen de volgende vragen aan de te benoemen deskundige(n) voor te leggen:
a. van welke installaties dient een kas ten minste te zijn voorzien om als kas voor het telen van enig gewas in het algemeen te kunnen functioneren?
welke installaties dienen aanvullend te worden aangebracht om een kas geschikt te maken voor het telen van orchideeën?
is de door [installateur] geleverde beluchtingsinstallatie, inclusief toebehoren en regelapparatuur noodzakelijk voor het telen van enig gewas in deze kas in het algemeen, of is deze installatie specifiek aangebracht voor het telen van orchideeën?
is de door [installateur] geleverde sproei-installatie, inclusief toebehoren en regelapparatuur noodzakelijk voor het telen van enig gewas in deze kas in het algemeen, of is deze installatie specifiek aangebracht voor het telen van orchideeën?
is de door [installateur] geleverde belichtingsinstallatie, inclusief toebehoren en regelapparatuur noodzakelijk voor het telen van enig gewas in deze kas in het algemeen, of is deze installatie specifiek aangebracht voor het telen van orchideeën?
3.35
Uit een oogpunt van proceseconomie zal het hof thans ook reeds ingaan op de overige grieven.
3.36
Met
grief III in het principaal hoger beroepstelt Rabobank de te hanteren maatstaf voor de berekening van de schade aan de orde. Rabobank acht het door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt dat een vergelijking moet worden gemaakt tussen de situatie waarin [installateur] zou hebben verkeerd zonder levering van de kas en de installaties aan een derde met de situatie die Rabobank thans in het leven heeft geroepen onjuist. Volgens Rabobank heeft [geïntimeerde] ingestemd met de verkoop van de installaties en daarmee geaccepteerd dat deze zaken niet meer door haar kunnen worden teruggenomen. Zij is van mening dat [installateur] hooguit aanspraak kan maken op een evenredig gedeelte van de totale netto verkoopopbrengst van de kas met de installaties. Daarnaast kan zij zich niet verenigen met de door de rechtbank overgenomen wijze van berekenen van de schade door [installateur].
3.37
Zoals hiervoor is overwogen is de grondslag voor de vordering van [geïntimeerde] gelegen in de op 17 augustus 2009 tussen [installateur] en Rabobank gesloten overeenkomst en bestonden de aanspraken van [installateur] uit hoofde van het eigendomsvoorbehoud daaruit dat zij gerechtigd was de installaties uit de kas te verwijderen en deze weer te verkopen. [geïntimeerde] heeft derhalve aanspraak op de marktwaarde van deze gebruikte installaties en bijbehorende materialen in het vrije economische verkeer.
3.38
Aangezien partijen van mening verschillen over de beantwoording van de vraag wat de waarde was van de installaties is het hof van plan de deskundige(n) tevens de volgende vragen te stellen:
indien u bij de beantwoording van vraag c. tot de conclusie komt dat de beluchtingsinstallatie specifiek in de kas is aangebracht voor het telen van orchideeën, wat is de waarde in het vrije economische verkeer van deze installatie na verwijdering uit de kas bij verkoop van deze installatie door [installateur] in de uitoefening van haar bedrijf? Welke kosten heeft [installateur] bespaard, doordat zij deze installatie niet uit de kas heeft behoeven te verwijderen?
indien u bij de beantwoording van vraag d. tot de conclusie komt dat de sproei-installatie specifiek in de kas is aangebracht voor het telen van orchideeën, wat is de waarde in het vrije economische verkeer van deze installatie na verwijdering uit de kas bij verkoop van deze installatie door [installateur] in de uitoefening van haar bedrijf? Welke kosten heeft [installateur] bespaard, doordat zij deze installatie niet uit de kas heeft behoeven te verwijderen?
indien u bij de beantwoording van vraag e. tot de conclusie komt dat de belichtingsinstallatie specifiek in de kas is aangebracht voor het telen van orchideeën, wat is de waarde in het vrije economische verkeer van deze installatie na verwijdering uit de kas bij verkoop van deze installatie door [installateur] in de uitoefening van haar bedrijf? Welke kosten heeft [installateur] bespaard, doordat zij deze installatie niet uit de kas heeft behoeven te verwijderen?
3.39
In
grief I in het incidenteel hoger beroepheeft [geïntimeerde] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bij de berekening van de schade die door [installateur] is geleden geen rekening zou mogen worden gehouden met een of andere vorm van winst, onderscheidenlijk positief contractsbelang (rechtsoverweging 5.9 in het vonnis van 21 september 2011 en rechtsoverweging 2.3 van het vonnis van 4 januari 2012).
3.4
De grief treft doel. Zoals hiervoor is overwogen heeft [geïntimeerde], indien haar beroep op het eigendomsvoorbehoud slaagt, aanspraak op de marktwaarde van de gebruikte installaties en bijbehorende materialen in het vrije economische verkeer. Al naar gelang de hoogte van de marktwaarde kan daarin ook een zekere winst zijn verdisconteerd.
3.41
Met
grief IV in het principaal hoger beroepkomt Rabobank op tegen het toekennen door de rechtbank van wettelijke handelsrente over de aan [geïntimeerde] toegewezen bedragen (onderdeel 1 van het dictum van het vonnis van 4 januari 2012). Rabobank heeft gesteld dat [geïntimeerde] slechts wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW heeft gevorderd en voorts de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW niet op de vordering van [geïntimeerde] van toepassing is.
3.42
Het hof stelt met Rabobank vast dat [installateur] in eerste aanleg slechts wettelijke rente heeft gevorderd en geen wettelijke handelsrente. Bij de wijziging van eis in het incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde] alsnog primair de wettelijk handelsrente gevorderd en subsidiair de wettelijke rente. Dat kan [geïntimeerde] evenwel niet baten, omdat de overeenkomst tussen Rabobank en [installateur] van 17 augustus 2009 die aan de vordering van [geïntimeerde] ten grondslag ligt geen handelsovereenkomst is als bedoeld in artikel 119a lid 1 BW. Daarom komt alleen de wettelijke rente voor vergoeding in aanmerking voor het geval zou moeten worden geoordeeld dat Rabobank gehouden is tot betaling van enig bedrag aan [geïntimeerde] uit hoofde van de overeenkomst van 17 augustus 2009.
3.43
De grief slaagt dan ook.
Slotsom
3.44
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen opdat partijen zich kunnen uitlaten over de in de rechtsoverwegingen 3.34 en 3.38 onder a. tot en met h. geformuleerde vragen, alsmede over de persoon en het aantal van de te benoemen deskundige(n). Het hof verzoekt aan partijen tijdig met elkaar in overleg te treden over in ieder geval de persoon/personen van de te benoemen deskundige(n) en zo mogelijk gezamenlijk één of meerdere personen voor te dragen. Indien partijen niet slagen in een gezamenlijke voordracht, verzoekt het hof aan partijen in hun tevoren over en weer aan elkaar toe te zenden akten in te gaan op de door de wederpartij voorgedragen personen en op eventuele bezwaren tegen benoeming van bepaalde personen, dan wel mee te delen dat partijen zich op dit punt refereren aan het oordeel van het hof.
3.45
In overeenstemming met de hoofdregel neergelegd in artikel 195 Rv zal [geïntimeerde] worden belast met de betaling van het voorschot.
3.46
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
alvorens verder te beslissen:
verwijst de zaak naar de rol opdat:
- partijen zich kunnen uitlaten omtrent de in de rechtsoverwegingen 3.34, 3.38 en 3.44 opgeworpen vragen;
- partijen zich kunnen uitlaten over de persoon en het aantal van de te benoemen deskundige(n);
het hof zal de zaak daartoe naar de rol van dinsdag
7 oktober 2014verwijzen voor het nemen van een akte aan de zijde beide partijen.
Dit arrest is gewezen door mr. B.J. H. Hofstee, mr. G. van Rijssen en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 9 september 2014.