ECLI:NL:GHARL:2014:6264

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 augustus 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
21-003698-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens gebrek aan processtukken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 11 maart 2013. In eerste aanleg was er een uitdraai gemaakt van een ingescand dossier, maar deze uitdraai was na de zitting door de politierechter vernietigd. Hierdoor beschikte het hof niet over de benodigde processtukken om de zaak te kunnen beoordelen. Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet de juiste stukken had overgelegd, waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging van de verdachte in de zaak met parketnummer 17-032724-12.

Het hof heeft voorts de zaak met parketnummer 17-022642-12 behandeld, waarin de verdachte werd beschuldigd van diefstal en witwassen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 september 2011 een handtas met inhoud heeft weggenomen en dat zij wist dat het geld dat zij had verworven afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte is schuldig bevonden aan beide tenlasteleggingen. Het hof heeft de strafmaat bepaald op een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaren, en heeft daarbij rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten.

De uitspraak benadrukt het belang van het correct aanleveren van processtukken door het openbaar ministerie en de gevolgen van het ontbreken daarvan voor de ontvankelijkheid in strafzaken. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde en heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke straf, met de mogelijkheid van tenuitvoerlegging indien zij zich opnieuw schuldig maakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003698-13
Uitspraak d.d.: 7 augustus 2014
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 11 maart 2013 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 17-022642-12 en 17-032724-12, tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 juli 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding in de zaak met parketnummer 17-032724-12, bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 17-022642-12 onder 1 en 2 ten laste gelegde en veroordeling ter zake van deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsvrouw, mr. B. Roodveldt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Uit de stukken alsmede het verhandelde ter zitting leidt het hof af dat in de zaak met parketnummer 17-032724-12 de officier van justitie aan de (griffier van de) rechtbank een ingescand dossier heeft doen toekomen. De politierechter heeft hiervan een uitdraai gemaakt. Op basis van deze uitdraai heeft de politierechter de zaak behandeld.
De griffier van de rechtbank heeft, nadat hoger beroep was ingesteld, niet - zoals artikel 409, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering voorschrijft - andere stukken van het geding aan de griffier van het hof toegezonden dan het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter, de aantekening mondeling vonnis en de akte van het instellen van hoger beroep. De griffier van het hof heeft de (griffier van de) politierechter verzocht om de uitdraai van het ingescande dossier, waarop de politierechter recht heeft gedaan, aan het hof te doen toekomen. De politierechter heeft laten weten niet aan het verzoek te kunnen voldoen omdat genoemd stuk niet is bewaard of aan het dossier is toegevoegd.
De advocaat-generaal heeft weliswaar laten weten dat het openbaar ministerie wel beschikt over (kopieën van) de stukken en dat de bereidheid bestaat om deze stukken over te leggen, doch nu niet kan worden vastgesteld dat het hier om dezelfde stukken gaat als die waarop de politierechter recht heeft gedaan - slechts de (griffier van de) politierechter zou dat kunnen aangeven -, zal het hof van dit aanbod geen gebruik maken.
Aangezien het hof thans niet beschikt over enig processtuk in de zaak met parketnummer 17-032724-12, anders dan het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting van de politierechter, de aantekening mondeling vonnis en de akte van het instellen van hoger beroep, zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaring in de vervolging van verdachte ten aanzien van het in deze zaak ten laste gelegde.

De tenlastelegging

In de zaak met parketnummer 17-022642-12 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1:
zij op of omstreeks 8 september 2011, te [plaats], in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (hand)tas met inhoud (portemonnee en/of geld en/of bankbescheiden en/of sieraden en/of een telefoon), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
2:
zij op of omstreeks 8 september 2011, te [plaats], in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 17-022642-12 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
zij op 8 september 2011, te [plaats], in de gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (hand)tas met inhoud (portemonnee en geld), toebehorende aan [slachtoffer];
2:
zij op 8 september 2011, te [plaats], in de gemeente [gemeente], een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, heeft omgezet, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Verweer

De raadsvrouw heeft zich, verwijzend naar het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX4449, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde omdat er geen sprake is van witwassen. Het hof verstaat dit verweer aldus dat feit 2 niet kan worden gekwalificeerd als witwassen.
Het hof verwerpt dit verweer. Ten aanzien van 'overdragen', 'omzetten' en 'gebruik maken' als bedoeld in art. 420bis eerste lid onder b Sr is voor strafbaarheid wegens witwassen in beginsel niet vereist dat de gedraging een op daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft (HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:716, HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1237). Het onder 2 ten laste gelegde 'omzetten' kan, gelet op de (recente) arresten van de Hoge Raad, in deze zaak als witwassen worden gekwalificeerd.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het in de zaak met parketnummer 17-022642-12 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal
het in de zaak met parketnummer 17-022642-12 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een handtas van [slachtoffer], met daarin een portemonnee en geld. Aangeefster dronk met haar man een kopje koffie in het hotel en had haar tas naast de tafel, op de grond, neergelegd. Verdachte heeft de tas gepakt, onder haar jas gestopt en is gelijk naar buiten gelopen. Zij heeft het geld uit de portemonnee gepakt en hiervan verdovende middelen gekocht. Verdachte heeft zich kennelijk door haar zucht naar verdovende middelen laten verleiden tot het plegen van deze delicten. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van [slachtoffer].
Het hof heeft bij de straftoemeting acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 juli 2014. Daaruit is gebleken dat verdachte eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk tot een straf en/of maatregel is veroordeeld.
Alhoewel verdachte zowel voor diefstal als witwassen wordt veroordeeld, acht het hof slechts de diefstal bepalend voor de strafmaat. Dat verdachte met het gestolen geld drugs heeft gekocht, acht het hof niet van betekenende invloed op de strafmaat. Op grond van het voorgaande acht het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Deze straf dient tevens om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 310 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het in de zaak met parketnummer 17-032724-12 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in de strafvervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 17-022642-12 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 17-022642-12 onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. A. Dijkstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 7 augustus 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.