Uitspraak
[B.V. A],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de bestuurder van een failliete vennootschap, [geïntimeerde], voor onbetaald gebleven rekeningen aan [B.V. A]. De zaak betreft een geschil dat voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waar [B.V. A] vorderingen had ingesteld tegen zowel [geïntimeerde] als de failliete vennootschap, [Italiaanse rechtspersoon]. De rechtbank had de vorderingen tegen [geïntimeerde] afgewezen en het beslag opgeheven, wat [B.V. A] in hoger beroep aanvecht.
Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de EEX-verordening, aangezien [geïntimeerde] in Nederland woont. Het hof heeft ook geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is. [B.V. A] heeft in hoger beroep zeven grieven ingediend, gericht tegen de afwijzing van haar vorderingen en de opheffing van het beslag. Het hof heeft de feiten uit de eerdere vonnissen overgenomen en geconcludeerd dat [geïntimeerde] als bestuurder van [Italiaanse rechtspersoon] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de onbetaalde facturen, omdat niet is aangetoond dat zij wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen kon voldoen.
Het hof heeft de vorderingen van [B.V. A] afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Tevens is [B.V. A] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder bestuurders aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de schulden van een vennootschap, en de noodzaak voor eiser om voldoende bewijs te leveren van onrechtmatig handelen door de bestuurder.