Uitspraak
[appellant],
SSVO Steenwijk,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
het vonnis, waarvan beroep, dat door de Rechtbank Oost-Nederland te Zwolle Kamer kanton op 12 februari 2013 tussen partijen is gewezen met zaaknummer/rolnummer 603066 CV EXPL 12-2199, te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van appellant alsnog toe te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties".
3.De feiten
- een door de werknemer in te vullen formulier “Werknemersgegevens” van de Onderwijs Service Groep te Assen. Op dat formulier staat als werkgever de Stichting SVO [plaats 2]/[plaats 1] ([nummer]) aangegeven;
- Een formulier “Reiskosten woon/werkverkeer VO schooljaar 2011/2012 van de Onderwijs Service Groep te Assen. Ook op dat formulier staat als werkgever de Stichting SVO [plaats 2]/[plaats 1] ([nummer]) aangegeven.
- een “Model opgaaf gegevens voor de loonbelasting
11 november 2011 gereageerd en daarin duidelijk aangegeven dat [appellant] alleen op basis van een payrollconstructie op de school les had kunnen geven, hetwelk door [appellant] van de hand is gewezen. [appellant] heeft vervolgens op 11 november 2011 nog een bericht aan de Stichting gestuurd en daarbij de inmiddels de door hem ingevulde formulieren geretourneerd.
4.Het procesverloop in eerste aanleg
gekomen, zal hebben te bewijzen, nu uit hetgeen door [appellant] is aangevoerd daarvan onvoldoende is gebleken. [appellant] is vervolgens in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren
“van feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.”
5.De grieven
kanvolgen dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen).
6.De beoordeling in hoger beroep
afhankelijk van de omstandigheden van het geval en derhalve aan de feitenrechter ter beslissing voorbehouden.Het hof is, als feitenrechter, op basis van de door de kantonrechter weergegeven overwegingen van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat partijen het tenminste over de essentialia van de arbeidsovereenkomst eens waren en/of dat [appellant] op grond van aan de Stichting toe te rekenen gedragingen en uitlatingen, afzonderlijk of in combinatie, er redelijkerwijze op heeft mogen vertrouwen dat zulks het geval was.