ECLI:NL:GHARL:2014:5073

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
14/00001
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek inzake belastingrechtelijke uitspraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2014 uitspraak gedaan op een herzieningsverzoek van belanghebbende, [X] [Z], met betrekking tot een eerdere uitspraak van het Hof van 20 november 2003 (nummer 02/01086). Belanghebbende heeft in de loop der jaren meerdere verzoeken tot herziening ingediend, waarvan de meeste zijn ingetrokken of niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het Hof heeft vastgesteld dat de eerdere verzoeken niet hebben geleid tot nieuwe feiten of omstandigheden die een herziening rechtvaardigen.

Het Hof heeft in zijn beoordeling verwezen naar artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht, dat de voorwaarden voor herziening van een onherroepelijke uitspraak uiteenzet. Het Hof concludeert dat de door belanghebbende aangevoerde gronden niet voldoende zijn om tot een andere uitspraak te komen. De eerdere afwijzing van het verzoek tot herziening blijft van kracht, en het Hof wijst erop dat toekomstige verzoeken op gelijke gronden mogelijk als kennelijk ongegrond kunnen worden aangemerkt.

De uitspraak benadrukt ook dat een verzoek om schadevergoeding, zoals vermeld door belanghebbende, niet kan worden ingediend in het kader van een herzieningsverzoek, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Het Hof heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het verzoek om herziening afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Afdeling belastingrecht
nummer 14/00001
uitspraakdatum:
24 juni 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tot herziening van de uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 20 november 2003, nummer 02/01086, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de gemeente
Renkum(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Belanghebbende heeft het Hof op 15 juni 2004 verzocht om herziening van de uitspraak met nummer 02/01086, welk verzoek hij op 23 oktober 2006 heeft ingetrokken. Belanghebbende heeft zijn verzoek herhaald op 23 juli 2008. Ook dat verzoek is, op 20 januari 2009, ingetrokken.
1.2
Bij brief, ingekomen bij het Hof op 29 januari 2009, heeft belanghebbende wederom verzocht om herziening van de uitspraak met nummer 02/01086. Het Hof heeft daarop beslist bij uitspraak van 23 februari 2010, nummer 09/00058. Het daartegen gerichte beroepschrift in cassatie is door de Hoge Raad, bij arrest van 19 november 2010 nr. 10/00903, ECLI:NL:HR:2010:BO4359, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, ongegrond verklaard.
1.3
Een verzoek van belanghebbende van 20 april 2011 tot herziening van de uitspraak met nummer 02/01086 is door het Hof niet-ontvankelijk, en het verzet daartegen ongegrond verklaard. Het daartegen gerichte beroepschrift in cassatie is door belanghebbende ingetrokken.
1.4
Een hernieuwd verzoek van 15 mei 2012 om herziening van de uitspraak nummer 02/01086 is door belanghebbende bij de behandeling ter zitting op 3 april 2013 (rolnummer 12/00292) door belanghebbende ingetrokken. Het op die zitting opnieuw gedane verzoek is niet-ontvankelijk verklaard wegens het uitblijven van betaling van griffierecht.
1.5
Belanghebbende heeft bij brief van 23 december 2013 opnieuw verzocht om herziening van de uitspraak met nummer 02/01086, welk verzoek door het Hof is geregistreerd onder nummer 14/00002.
1.6
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.7
Tot de stukken van het geding behoren, naast het verzoek en het verweerschrift, alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door belanghebbende zijn overgelegd.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door mw. [A], alsmede namens de heffingsambtenaar [B]. Het verzoek is gelijktijdig behandeld met verzoeken van belanghebbende, bij het Hof bekend met de rolnummers 12/00293 en 14/00002.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Beoordeling van het verzoek

2.1
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2
Op door belanghebbende aangevoerde gronden die naar het oordeel van het Hof naar strekking gelijk zijn aan de gronden voor het huidige verzoek, heeft de derde meervoudige belastingkamer van het Hof in de onder 1.2 vermelde procedure (09/00058), onder voorzitterschap van mr. C.M. Ettema die tevens lid is van de elfde enkelvoudige belastingkamer, beslist dat daarin geen aanleiding wordt gevonden de uitspraak met het nummer 02/01086 te herzien. Het Hof heeft toen het verzoek afgewezen.
2.3
In hetgeen belanghebbende in het huidige verzoek en bij de behandeling daarvan naar voren heeft gebracht vindt het Hof geen aanleiding daarover thans anders te oordelen. Voor zover al sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb acht het Hof niet aannemelijk dat die, waren zij eerder bekend geweest, tot een ander compromis ter zitting van 6 november 2003 zoals vastgelegd in de uitspraak met nummer 02/01086, zouden hebben geleid.
2.4
Op grond van het vorenstaande moet ook het thans aan de orde zijnde verzoek worden afgewezen.
2.5
Het Hof wijst er, ten overvloede, op dat na een eventueel volgend verzoek dat op gelijke gronden wordt ingediend, met toepassing van artikel 8:54 van de Awb het onderzoek kan worden gesloten omdat het verzoek kennelijk ongegrond is.
2.6
Belanghebbende heeft in zijn brief van 23 december 2013 waarin het verzoek is opgenomen tevens vermeld een “verzoek schadestaatprocedure ex art. 8.73 Kenmerknummer 02/01086”. Over een dergelijk verzoek heeft het Hof in een uitspraak van heden met nummer 12/00293, beslist. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 Awb in de huidige verzoekprocedure alsnog te verzoeken om toekenning van een schadevergoeding in de procedure met nummer 02/01086 is het Hof van oordeel dat een dergelijk verzoek niet voor het eerst kan worden gedaan bij een verzoek tot herziening als bedoeld in artikel 8:119 Awb, behoudens bijzondere omstandigheden zoals een eerder ongegrond beroep dat alsnog gegrond wordt verklaard of een eerdere beslissing omtrent artikel 8:73 Awb die moet worden herzien. Nu het huidige verzoek wordt afgewezen is ook daarom geen plaats voor toepassing van artikel 8:73 Awb.

3.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

Het Gerechtshof wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op
24 juni 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 juni 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.