In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2014 uitspraak gedaan op een herzieningsverzoek van belanghebbende, [X] [Z], met betrekking tot een eerdere uitspraak van het Hof van 20 november 2003 (nummer 02/01086). Belanghebbende heeft in de loop der jaren meerdere verzoeken tot herziening ingediend, waarvan de meeste zijn ingetrokken of niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het Hof heeft vastgesteld dat de eerdere verzoeken niet hebben geleid tot nieuwe feiten of omstandigheden die een herziening rechtvaardigen.
Het Hof heeft in zijn beoordeling verwezen naar artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht, dat de voorwaarden voor herziening van een onherroepelijke uitspraak uiteenzet. Het Hof concludeert dat de door belanghebbende aangevoerde gronden niet voldoende zijn om tot een andere uitspraak te komen. De eerdere afwijzing van het verzoek tot herziening blijft van kracht, en het Hof wijst erop dat toekomstige verzoeken op gelijke gronden mogelijk als kennelijk ongegrond kunnen worden aangemerkt.
De uitspraak benadrukt ook dat een verzoek om schadevergoeding, zoals vermeld door belanghebbende, niet kan worden ingediend in het kader van een herzieningsverzoek, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Het Hof heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het verzoek om herziening afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.