Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 24 juni 2014, nr. 14/00001, betreffende de afwijzing van een verzoek tot herziening.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juni 2014. Het beroep in cassatie was ingediend onder nummer 14/04044. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 14 oktober 2014 per aangetekende brief heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor de betaling. Ondanks deze waarschuwing is het griffierecht niet voldaan. Op 18 november 2014 heeft de griffier belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).