Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over de waarde van een onroerende zaak en de daarop gebaseerde onroerendezaakbelasting (OZB). De belanghebbende, de zoon van een KNIL-militair, heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking die door de heffingsambtenaar was opgelegd. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 205.000 per 1 januari 2011, met een bijbehorende OZB-aanslag van € 218,74 voor het jaar 2012. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2014 is de zaak behandeld. De belanghebbende stelde dat de aanslag ten onrechte aan hem was verzonden, omdat het Ministerie van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk zou zijn voor de betaling, gezien de status van zijn vader als KNIL-militair. De heffingsambtenaar daarentegen verdedigde de beslissing om de aanslag aan de belanghebbende te richten, aangezien hij als eigenaar van de onroerende zaak wordt aangemerkt.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking terecht aan de belanghebbende had gericht. De belanghebbende had in hoger beroep niet langer betwist dat hij als belastingplichtige moest worden aangemerkt en dat de aanslag en de beschikking correct waren vastgesteld. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werden geen proceskosten toegewezen, en de belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.