In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de heffingsambtenaar om lokale heffingen op te leggen aan de belanghebbende, die eigenaar is van een woning in [woonplaats]. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 205.000 per 1 januari 2019 en aanslagen opgelegd voor onroerendezaakbelasting, afvalstoffenheffing, rioolheffing, watersysteemheffing en zuiveringsheffing. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar heeft deze gehandhaafd. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 17 augustus 2022 heeft de belanghebbende, bijgestaan door zijn gemachtigde A.C. Nanlohy, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat hij als nakomeling van een Ambonese ex-KNIL-militair aanspraak kan maken op bepaalde afspraken tussen Nederland en Indonesië, waardoor hij niet onderworpen zou zijn aan de Nederlandse wetgeving. De heffingsambtenaar heeft deze stelling betwist en gesteld dat hij op basis van de Gemeentewet en de Algemene wet inzake rijksbelastingen bevoegd is om de aanslagen op te leggen.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar inderdaad bevoegd was om de aanslagen op te leggen, en dat de argumenten van de belanghebbende niet afdoen aan deze bevoegdheid. Het Hof heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat de door de belanghebbende aangevoerde bepalingen niet van invloed zijn op de heffing van lokale belastingen. De stelling van de belanghebbende dat hij ten onrechte is ingeschreven in de Basisregistratie Personen werd eveneens verworpen, omdat inschrijving geen voorwaarde is voor het aangemerkt worden als ingezetene.
De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende is ongegrond verklaard. Er zijn geen proceskosten aan de belanghebbende opgelegd.