ECLI:NL:GHARL:2014:4743

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
200.147.874
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor schuldenaar met hoge schuldenlast en inkomen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de aanvraag van een schuldenaar om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 15 april 2014, het verzoek van de schuldenaar afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag. De schuldenaar, geboren in 1964, had een hoog inkomen maar ook een aanzienlijke schuldenlast opgebouwd door onder andere een studieschuld, hypotheken en andere leningen. Het hof heeft vastgesteld dat de schuldenaar in de periode van vijf jaar voor de aanvraag te maken had met loonbeslagen en een beslagvrije voet, waardoor hij gedwongen werd om zijn uitgaven aan te passen aan zijn beperkte inkomen. Het hof oordeelde dat de schuldenaar niet te goeder trouw was geweest in het verleden, maar dat de omstandigheden van de afgelopen jaren, waaronder zijn psychische problemen en de begeleiding door een financieel adviseur, de toegang tot de schuldsaneringsregeling niet in de weg stonden. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de schuldsaneringsregeling alsnog van toepassing verklaard. Dit arrest benadrukt dat er geen absolute grens is aan de omvang van de schuldenlast voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, mits aan de voorwaarden wordt voldaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.147.874
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, 363131)
arrest van de eerste civiele kamer van 12 juni 2014
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M.A. Hupkes.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 15 april 2014 is het verzoek van appellant (hierna te noemen: [appellant]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 22 april 2014 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en alsnog het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de brieven met bijlagen van mr. Hupkes van 30 april 2014 en 30 mei 2014.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juni 2014, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts is verschenen [financieel adviseur], namens Financiële Dienstverlening [bedrijfsnaam]. Mr. Hupkes heeft het woord gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnotitie.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant], geboren in 1964, heeft een opleiding tot piloot afgerond en daarbij een studieschuld opgebouwd van € 110.000,- bij Rabobank met een bijbehorende kapitaalverzekering bij Levob. In 1998 is hij als piloot in loondienst getreden bij een luchtvaartmaatschappij. In 2001 heeft hij zijn studielening omgezet in een lening bij ING die een borgtocht van zijn broer verlangde van € 45.000,-. In datzelfde jaar heeft hij met zijn toenmalige partner een huis gekocht tegen een aflossingsvrije hypotheek van € 400.000,- bij Fortis op beider naam. Begin 2002 is die relatie geëindigd en is [appellant] elders gaan wonen met dubbele woonlasten als gevolg. In dat jaar werd zijn moeder ernstig ziek. [appellant] heeft een groot deel van haar verzorging op zich genomen. In 2003 is hij een rekening courant krediet van € 10.000,- aangegaan bij Rabobank. In 2004 heeft hij de hypotheek bij Fortis verhoogd naar € 570.000,- om daarvan zijn ex-partner uit te kopen en om veranderingen aan de woning te bekostigen. Hij is toen teruggekeerd in zijn woning. Begin 2005 moest hij de borgtocht van zijn broer terugbetalen. Hij heeft toen € 110.000,- geleend bij Lindorff Credit Management (van ABN Amro bank), om daarin enkele andere schulden te regulariseren. Nadat zijn moeder in augustus 2005 was overleden, is [appellant] psychisch in een neerwaartse spiraal gekomen. Begin 2007 heeft [appellant] de hypothecaire lening van Fortis overgesloten met een hypothecaire lening bij ING van € 665.000,- waarvan € 40.000,- werd gestort in een beleggingsdepot met huisfondsen van ING. In de loop van 2008 werd hij af en toe geconfronteerd met beslaglegging, kon hij de situatie geestelijk niet meer aan, opende hij de post niet meer en is hij op enig moment ongeoorloofd van zijn werk weg gebleven omdat hij doorwerken als piloot onverantwoord vond. In het voorjaar van 2009 had [appellant] inmiddels een bruto jaarloon van € 135.000,- hetgeen neerkwam op ongeveer € 5.500,- netto per maand. Aan vaste financieringslasten moest hij toen bruto € 4.500,- per maand betalen. Op 7 april 2009 heeft Lindorff Credit Management (ABN Amro bank) loonbeslag gelegd voor een hoofdsom van € 110.676,-; kort erna Rabobank voor een hoofdsom van € 14.053,-, waarop nog andere beslagleggers volgden. Sedertdien moet [appellant] leven van de beslagvrije voet van
€ 818,- per maand. Hij heeft zich in die periode ziek gemeld. Over 2009 heeft [appellant] zijn aangifte inkomstenbelasting door een financieel adviseur laten verzorgen; die heeft studiekosten in aftrek genomen. De belastingdienst heeft dit (in 2013) gecorrigeerd, hetgeen heeft geleid tot een terugbetalingsverplichting van € 3.219,-. Op initiatief van zijn werkgever is [appellant] in 2009 ongeveer een half jaar onder psychologische behandeling geweest en heeft hij hulp gekregen van financieel adviseur [financieel adviseur], die financieel orde op zaken heeft gesteld en tot op de dag van vandaag budgetbeheer blijft toepassen. In 2010 ging de belastingdienst nog uit van een voorlopige teruggaaf wegens hypotheekrenteaftrek. Deze rente kon [appellant] echter niet meer betalen, zodat deze werd bijgeboekt op zijn hoofdschuld. De belastingdienst heeft dit gecorrigeerd met een voorlopige aanslag € 11.388,- als gevolg. Over 2011 heeft de belastingdienst [appellant] een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte, welke is opgelopen tot € 984,-. In april 2011 heeft ING de woning van [appellant] geveild met een opbrengst van € 380.000,-. ING heeft toen het min of meer gelijk geëindigde effectendepot ter waarde van ongeveer € 40.000 afgewikkeld en ook de levensverzekering bij Levob (inmiddels Avero Achmea) ter waarde van ongeveer € 41.000,- op de studielening in mindering gebracht. Als gevolg van de veiling is [appellant] dakloos geworden, verloor hij belangrijke papieren en leefde hij lange tijd zonder vaste woon- of verblijfplaats, logerend bij vrienden. In die periode, waarin hij voor de schuldeisers onbereikbaar was en van de beslagvrije voet moest leven, bleven de volgende, na de veiling opgekomen, relatief kleinere schulden onbetaald: aan Nuon € 1.128,- wegens energielevering, aan Waternet (opgelopen) € 466,- wegens waterschapslasten, aan PWN (opgelopen) € 576,- wegens leverantie van water en aan Aevitae € 2.610,- wegens zorgpremie over januari 2011 tot en met mei 2012. Per december 2012 woont [appellant] op een door hem gehuurde kamer. Zijn bruto jaarinkomen is inmiddels opgelopen tot € 166.000,-.
Naast deze hiervoor vermelde kleinere schulden en de belastingschulden is [appellant] thans nog aan ING verschuldigd: € 99.477,- wegens de studieschuld, € 120.271,- wegens restant hypotheekschuld en € 3.435,- wegens een boeteclausule vanwege overschrijding van een debetlimiet. Verder bedragen thans de schulden aan Lindorff Credit Management (ABN Amro bank) € 63.293,- en aan Rabobank € 10.115,-.
Kredietbank Nederland heeft aan de schuldeisers een minnelijke regeling voorgesteld, die echter is verworpen.
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest, met name ten aanzien van de schulden aan de belastingdienst, ING, NUON, Rabobank, Aevitae en Lindorff Credit Management. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat [appellant] onvoldoende informatie heeft kunnen of willen verschaffen over de aard en de ontstaansdata van zijn schulden.
3.3
Hiertegen heeft [appellant] zijn grieven gericht. Ook heeft hij een beroep gedaan op de in artikel 288 lid 3 Fw bedoelde hardheidsclausule.
3.4
Het hof oordeelt als volgt.
[appellant] heeft in hoger beroep uitvoerig gedocumenteerd en met een rapportage van [financieel adviseur] onderbouwd dat zijn schulden, in afwijking van de opgave op de crediteurenlijst, niet dateren van de enige opgegeven datum, 11 november 2011. Aldus is een wezenlijk ander beeld van zijn financiële situatie ontstaan dan in eerste aanleg.
Vroeger heeft [appellant] klaarblijkelijke regelmatig op te grote voet geleefd en/of te gemakkelijk de adviezen van zijn financiële adviseurs opgevolgd. Artikel 288 lid 1, aanhef en onder b. Fw. vereist voor een toewijzing echter niet meer dan dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, dus in dit geval vijf jaar vóór 14 februari 2014, te goeder trouw is geweest. De periode daarvoor blijft in beginsel buiten beschouwing. Aan de (achteraf bezien onverantwoorde) keuzes die [appellant] vóór 14 februari 2009 heeft gemaakt komt dus voor de beoordeling van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling geen betekenis meer toe. Daarnaast kan niet worden aangenomen dat [appellant] ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het indienen van het verzoekschrift niet te goeder trouw is geweest. Reeds vanaf 7 april 2009 moest [appellant] het vanwege de loonbeslagen doen met een beslagvrije voet van € 818,- per maand en had hij ten aanzien van de besteding van zijn inkomen ruimte noch keuzevrijheid. In het licht hiervan kan ook niet worden gezegd dat [appellant] wegens zijn nadien ontstane relatief kleinere schulden niet te goeder trouw is geweest.
Met betrekking tot de belastingschuld van € 3.219,- wegens de correctie aftrek studiekosten over het belastingjaar 2009 heeft [appellant] aangevoerd dat dit eerder was toegestaan en dat hij voor het voortduren van deze aftrekmogelijkheid vertrouwde op zijn financieel adviseur. Naar het oordeel van het hof blijft weliswaar de verantwoordelijkheid voor een correcte aangifte op de belastingplichtige zelf rusten, maar is het, gelet op de aftrekmogelijkheid in eerdere jaren, niet onbegrijpelijk dat hij op dit punt op de deskundigheid van zijn financieel adviseur heeft vertrouwd, hetgeen de verwijtbaarheid van [appellant] sterk relativeert.
Met betrekking tot de belastingschuld van € 11.388,- wegens correctie hypotheekrenteaftrek moet worden opgemerkt dat de belastingdienst de voorlopige teruggave destijds zelf al had verrekend met andere belastingvorderingen, zodat dit per saldo geen verschil maakt.
De aan [appellant] opgelegde verzuimboete van € 984,- vanwege het te laat doen van aangifte inkomstenbelasting ten slotte is naar zijn aard niet te goeder trouw, maar dat gegeven staat in het licht van de overige feiten en omstandigheden van dit geval, waaronder de beperkte omvang van deze boete en het feit dat er geen naheffingen zijn gevolgd, niet aan toelating in de weg.
Het komt er uiteindelijk op neer dat [appellant]’ hoge inkomen sedert april 2009 door loonbeslagen is getroffen, waardoor hij inmiddels al meer dan vijf jaar gedwongen wordt tot voldoening van kosten, (zeer hoge bancaire) renten en aflossing aan zijn schuldeisers en te leven van een minimaal inkomen. [appellant] heeft zijn uitgaven vrijwel direct na beslaglegging met dat lage inkomen in overeenstemming gebracht en slaagt erin geen nieuwe schulden te maken.
Mede gelet op het feit dat [financieel adviseur] ter zitting heeft verklaard dat Financiële Dienstverlening [bedrijfsnaam] [appellant] in de toekomst zal blijven begeleiden, acht het hof daarom aannemelijk dat [appellant] de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling goed zal nakomen. Het hof heeft zich de vraag gesteld of het karakter van de wettelijke schuldsaneringsregeling zich niet verzet tegen toelating van een schuldenaar als [appellant], die door overbesteding en mede onder invloed van psychische problematiek een schuldenlast van forse omvang heeft opgebouwd, hoezeer hij daarbij ook te goeder trouw geweest moge zijn. Uit de wetsgeschiedenis blijkt evenwel dat de wetgever welbewust geen grens heeft willen stellen aan de omvang van de schuldenlast wat meebrengt dat ook mensen met forse schulden in beginsel, als aan de voorwaarden is voldaan, kunnen worden toegelaten. Het hof leidt daaruit af dat [appellant] niet de toegang tot de schuldsaneringsregeling kan worden ontzegd uitsluitend op de grond dat zijn schulden te hoog zijn.
3.5
Alle feiten en omstandigheden in onderling verband en in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en er zal als volgt worden beslist.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 15 april 2014 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellant].
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, H.C. Frankena en A.S. Gratama en is op 12 juni 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.