ECLI:NL:GHARL:2014:4330

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
200.119.462-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering deklicentie voor Friese hengst A. door het Friesch Paardenstamboek

In deze zaak gaat het om de weigering van het Friesch Paardenstamboek (KFPS) om een deklicentie te verstrekken voor de Friese hengst Aaron, vanwege geconstateerde overvullingen in de spronggewrichten. De eigenaren van de hengst, appellanten, hebben in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Leeuwarden aangevochten, die eerder hun vorderingen had afgewezen. De procedure begon met de aanmelding van Aaron voor de hengstenkeuring, waarbij hij door de jury werd doorverwezen naar een verkort onderzoek. Tijdens dit onderzoek werden overvullingen in de spronggewrichten vastgesteld, wat leidde tot het advies van de jury om Aaron niet als dekhengst in te schrijven. De appellanten betoogden dat de jury onvoldoende rekening had gehouden met de prestaties van Aaron in de dressuur en dat de geconstateerde aandoening geen belemmering zou moeten zijn voor inschrijving.

Het hof oordeelde dat de jury van KFPS een ruime beoordelingsvrijheid toekomt en dat de appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd dat de overvullingen geen invloed hadden op de geschiktheid van Aaron. Het hof bevestigde dat de vereniging het recht heeft om haar eigen fok- en selectiebeleid te handhaven en dat de burgerlijke rechter slechts in uitzonderlijke gevallen kan ingrijpen in interne aangelegenheden van de vereniging. De grieven van de appellanten werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellanten in de kosten van het hoger beroep werden veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.119.462/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 112414/ HA ZA 11-392)
arrest van de tweede kamer van 3 juni 2014
in de zaak van
1. [appellant],
hierna:
[appellant],
2. [appellante],
hierna:
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. S.A. Wensing, kantoorhoudend te Coevorden,
tegen
De Koninklijke Vereniging "Het Friesch Paardenstamboek",
gevestigd te Drachten,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
KFPS,
advocaat: mr. W.M. Sturms, kantoorhoudend te Leeuwarden.
1.
Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 30 mei 2012 van de rechtbank Leeuwarden.
2.
Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 27 augustus 2012,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord met producties,
- een akte van [appellanten] met producties,
- een antwoordakte van KFPS.
2.2 Vervolgens heeft KFPS de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3 De vordering van [appellanten] luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden, sector civiel, d.d. 30 mei 2012, te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, onnodig(hof: lees zonodig)
onder aanvulling en/of wijziging van gronden, de vorderingen van appellanten, zoals bij voornoemd vonnis afgewezen, alsnog toe te wijzen, alsmede geïntimeerde te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties."
3.
De beoordeling
De feiten
3.1 Tegen de weergave van de vaststaande feiten in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.15 van genoemd vonnis van 30 mei 2012 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Deze feiten, aangevuld met enkele feiten die in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken zijn komen vast te staan, luiden als volgt.
3.2 [appellanten] zijn lid van KFPS en zijn eigenaren geweest van de Friese hengst Aaron, geboren op 5 mei 2000.
3.3 KFPS is een vereniging met het statutaire doel het behouden, verbeteren, bevorderen van het welzijn en het promoten van het Friese paard met zijn karakteristieke exterieur, gangen en karakter. Dit doel tracht KFPS ingevolge artikel 3 van haar statuten onder meer te bereiken door:
a. het vaststellen van het fokdoel, het fok- en selectiebeleid;
b. het aanleggen van registers;
c. paarden te keuren en te beoordelen voor opname in een register (...).
3.4 KFPS houdt een stamboek voor Friese paarden bij en organiseert jaarlijks diverse stamboekkeuringen voor veulens, driejarige en oudere merries en ruinen. Voor driejarige en oudere hengsten worden aparte keuringen georganiseerd.
3.5 Verder kent KFPS een selectieprocedure die leidt tot toelating tot de dekdienst, welke procedure bestaat uit een drietal bezichtigingen en beoordelingen. Een hengst die deze procedure met goed gevolg heeft doorlopen wordt aan een tien weken durend Centraal Onderzoek onderworpen. Bij gebleken kwaliteit krijgt de hengst het predicaat “nog niet op afstammelingen goedgekeurde dekhengst” en een deklicentie voor 180 merries per jaar. Slechts een klein percentage van de hengsten komt hiervoor in aanmerking: vijf tot tien hengsten op een totaal van jaarlijks ongeveer 2.500 geboren hengstveulens.
3.6 Omstreeks het jaar 2006 heeft KFPS besloten tot invoering van een zogeheten verkort onderzoek dat voorziet in de mogelijkheid om hengsten met uitzonderlijke resultaten in een sportdiscipline voor goedkeuring in aanmerking te laten komen, zonder dat deze deelnemen aan het tien weken durende Centraal Onderzoek. Voor het verkorte onderzoek heeft KFPS het
“Reglement beoordeling sporthengsten voor inschrijving in het stamboekregister”(hierna te noemen: het Reglement) vastgesteld.
3.7 In het Reglement is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
1 Doelstelling
Het reglement voorziet in de mogelijkheid om hengsten met uitzonderlijke resultaten in een sportdiscipline voor goedkeuring in aanmerking te laten komen, zonder dat deze hengsten deelnemen aan een zeventig dagen durend verrichtingsonderzoek.
(...)

4.Beoordelingscriteria

De criteria waarop een hengst wordt beoordeeld zijn de volgende:

- afstamming;
- exterieur;
- beweging;
- spermakwaliteit;
- röntgenologisch onderzoek;
- klinisch onderzoek;
- karakter.
De eisen die aan de in aanmerking komende hengsten worden gesteld zijn overeenkomstig
de eisen zoals weergegeven in de bepalingen hengstenkeuring.

5.Procedure

Het reglement kent de volgende procedure:
Aanmelding:De hengst kan door de eigenaar worden aangemeld bij het KFPS voor beoordeling in het kader van dit reglement. De hengstenkeuringjury beoordeelt onder meer
op basis van de sportresultaten of een hengst voor een beoordeling in aanmerking komt.
Het staat de jury vrij om hengsten die aan de gestelde sporteisen hebben voldaan niet voor een beoordeling in aanmerking te laten komen.
Beoordeling:De beoordeling kent de volgende stadia:
- beoordeling van de beweging. De jury beoordeelt de hengst minimaal eenmaal in de discipline waarin de hengst wordt uitgebracht en waarmee aan de sporteis wordt voldaan. (...)
- beoordeling van het exterieur. De jury beoordeelt eenmalig het exterieur van de hengst. (...)
- klinische beoordeling. De klinische beoordeling van de hengst vindt plaats door
een door het KFPS aangewezen dierenarts. Deze beoordeling vindt plaats tijdens
de exterieurbeoordeling of op een ander door het KFPS bepaald tijdstip/locatie.
De dierenarts adviseert de hengstenkeuringjury.
- röntgenologisch- en spermaonderzoek (...)
Concludering:
Op basis van de verzamelde gegevens bepaalt de hengstenkeuringjury of een hengst wordt
toegelaten tot het verkorte onderzoek.
Beroep(...)
Verkort onderzoek
Nadat de hengst is aangewezen voor het verkorte onderzoek zal het onderzoek tijdens het
eerstvolgende Centrale Onderzoek dienen plaats te vinden. De procedure behorende bij het
verkorte onderzoek is overeenkomstig artikel 6.
Eindconclusie
Op basis van het rapport van de trainingsleider formuleert de hengstenkeuringjury over wel
of niet inschrijven in het stamboekregister. Het Algemeen bestuur van het KFPS besluit op
basis van dit advies over inschrijving. De hengstenkeuringjury verwerkt de resultaten in een
rapport dat gepubliceerd zal worden.

6.Verkort onderzoek

(...)

6.2
Klinisch onderzoek
De hengst wordt tijdens de aanlevering en bij het uitchecken klinisch onderzocht.
(...)
6.4.
Voeding
Tijdens het onderzoek zal de hengst drie keer per dag een hoeveelheid krachtvoer (brok) en haver worden toegediend. Daarnaast twee keer per dag een hoeveelheid hooi en/of kuil. De hoeveelheid voer varieert per hengst en zal naar behoefte worden samengesteld.
(…)
6.6
Verantwoordelijkheid
Het KNHS Federatiecentrum is verantwoordelijk voor het beheer van de hengst gedurende
zijn verblijf in het onderzoekscentrum.
Het KFPS en KNHS Federatiecentrum met haar functionarissen en personeel kunnen niet
aansprakelijk gesteld worden voor geleden schade direct of indirect het gevolg van
deelname aan het Centraal Onderzoek, tenzij er sprake is van grove schuld of opzet.
(…)
Het KFPS of het KNHS is niet verantwoordelijk voor de gevolgen die het onderzoeksresultaat heeft voor de hengst.
Door een hengst aan het onderzoek te laten deelnemen, verklaart de eigenaar zich akkoord
met de onderzoeksvoorwaarden, zoals deze voorwaarden zijn vastgelegd en zegt de
eigenaar toe dat noch door de eigenaar noch door diens rechtverkrijgende de
onderzoeksvoorwaarden tijdens of na het onderzoek zullen worden aangevochten.
6.7
Beoordeling
Het verkort onderzoek is een twee weken durend onderzoek dat plaatsvindt bij het KNHS
in Drachten. Tijdens dit onderzoek zal de hengst wordt beoordeeld op zijn karakter, zowel
het stalgedrag als het gedrag tijdens het gebruik. Gedurende het onderzoek wordt het
paard dagelijks getraind door de eigenaar of een door de eigenaar aangewezen ruiter/amazone/menner. Eenmaal gedurende het onderzoek zal het paard door een
gastruiter/amazone/menner gereden worden. De rapportage van het onderzoek wordt
opgesteld door de trainingsleider van het KFPS.”
3.8
[appellanten] hebben Aaron, die op grond van zijn prestaties in de dressuurklasse Prix St. Georges aan de toelatingseisen voor de beoordeling voor inschrijving
in het stamboekregister voldeed, aangemeld voor de eerste reguliere jurybezichtiging op 29 november 2010. De hengstenkeuringjury heeft Aaron vervolgens doorverwezen naar het
verkorte onderzoek.
3.9
Op 28 maart 2011 is het verkorte onderzoek van Aaron gestart met een klinische keuring bij het inchecken bij het KNHS Federatiecentrum te [plaats]. De door KFPS aangewezen dierenarts heeft daarbij geen klinische bijzonderheden aangetroffen.
3.1
Op 5 april 2011 is Aaron door een gastamazone bereden in aanwezigheid van de jury. Daarbij heeft de jury in het bijzijn van de dierenartsen [dierenarts 1] en [dierenarts 2] overvulde spronggewrichten in het rechter en het linker achterbeen van Aaron geconstateerd. Overvullingen, die ook bolspat worden genoemd, zijn opzwellingen van gewrichten wegens vocht. De productie van overtollige gewrichtsvloeistof wordt veroorzaakt door het niet optimaal functioneren van een gewricht.
3.11
Op 6 april 2011 heeft [dierenarts 1] geconstateerd dat de overvullingen bij Aaron nog steeds aanwezig waren.
3.12
Op basis van de overvullingen heeft de hengstenkeuringjury het bestuur van KFPS geadviseerd Aaron niet als dekhengst in het stamboek op te nemen, welk advies door het
bestuur van KFPS is overgenomen.
3.13
Bij het uitchecken van Aaron op 9 april 2011 is geconstateerd dat de overvullingen
nog steeds aanwezig waren.
3.14
Op 13 april 2011 is Aaron nogmaals uitgecheckt door dierenarts [dierenarts 1],
in het bijzijn van een door [appellanten] ingeschakelde dierenarts. Daarbij is
geconstateerd dat de overvullingen bij Aaron nog steeds aanwezig waren, zij het in mindere
mate dan op 5, 6 en 9 april 2011.
3.15
De voorzieningenrechter in de rechtbank Leeuwarden heeft [appellanten] bij
beschikking van 19 april 2011 toestemming verleend tot het leggen van conservatoir
derdenbeslag onder Friesland Bank N.V. ten laste van KFPS, op onder meer alle gelden van
KFPS, speciaal met betrekking tot de bankrekening met nummer [rekeningnummer].
3.16
Bij brief van 10 mei 2013 heeft [dierenarts 3], dierenarts, verklaard:
"Ondergetekende, [dierenarts 3], verklaart dat op 08-04-2011 te [plaats] een gesprek heeft plaatsgevonden met [Y], [appellanten] en ondergetekende.
Hierbij heb ik gemeld dat het paard "Aaron" (…) op half rantsoen gezet moest worden, later heb ik ook gemeld dat dit paard meer beweging moest hebben. Dit alles m.b.t. de dikke spronggewrichten van dit paard."
3.17
[appellanten] hebben Aaron inmiddels verkocht aan een derde.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.18
[appellanten] hebben in conventie primair gevorderd KFPS op straffe van een dwangsom te gebieden Aaron in te schrijven als goedgekeurde dekhengst.
Subsidiair hebben zij gevorderd KFPS te veroordelen tot betaling aan hen van de schade zoals genoemd in de onderdelen 39 en volgende van de dagvaarding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Tevens hebben [appellanten] gevorderd KFPS te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten en de kosten van de procedure.
3.19
KFPS heeft in reconventie gevorderd dat de rechtbank de door [appellanten] gelegde conservatoire derdenbeslagen ten laste van KFPS opheft, dan wel [appellanten] veroordeelt om deze op te heffen op straffe van een dwangsom en onder veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure in reconventie.
3.2
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis van 30 mei 2012 de vorderingen in conventie afgewezen en [appellanten] veroordeeld in de kosten van de procedure. De vorderingen in reconventie heeft de rechtbank toegewezen.
3.21
Bij beslissing van 18 juli 2012 heeft de rechtbank het verzoek van [appellanten] om verbetering van het vonnis van 30 mei 2012 voor wat betreft het toegepaste liquidatietarief afgewezen.
De grieven
3.22
Met
grief 1komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat KFPS een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij de beslissing of een hengst in het stamboekregister wordt ingeschreven (rechtsoverweging 5.6). Grief 3 ligt in het verlengde van grief 1 en betreft het oordeel van de rechtbank dat het Reglement geen dwingende bepaling bevat op grond waarvan KFPS ertoe is gehouden een hengst in geval van een positieve karakterbeoordeling maar met een klinische beperking in te schrijven in het stamboek (rechtsoverweging 5.8). Naar de mening van [appellanten] mag een vereniging niet afwijken van de heersende regelgeving. De procedure die Aaron diende te doorlopen om een dekbrevet te verkrijgen was duidelijk vastgesteld en het had volgens hen op de weg van KFPS gelegen om deze procedure te volgen en hier niet van af te wijken. De artikelen 5 en 6 van het Reglement laten geen ruimte voor een ruime beslissingsvrijheid.
3.23
Het hof stelt voorop dat de vraag welke betekenis moet worden toegekend aan de verschillende bepalingen in het Reglement niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van die bepalingen. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Daarbij dient de tekst van een specifieke bepaling te worden gelezen in het kader van de tekst van het Reglement als geheel. Verder dient rekening te worden gehouden met alle overige relevante omstandigheden, zoals de statutaire doelstelstelling van KFPS en het in dat kader uitvoeren en handhaven van het vastgestelde fok- en selectiebeleid.
3.24
Het hof stelt vast dat in het specifiek voor de keuring van sporthengsten als Aaron vastgestelde Reglement is voorzien in een procedure die bestaat uit een aantal onderdelen die in een vaste volgorde moeten worden doorlopen. Een hengst wordt eerst toegelaten tot een volgend onderdeel, nadat hij heeft voldaan aan de criteria van een voorafgaand onderdeel.
In tegenstelling tot wat [appellanten] hebben betoogd valt daaruit echter niet af te leiden dat in het geval bij de keuring van de hengst op een later in de procedure gelegen onderdeel alsnog een gebrek aan het licht treedt dat betrekking heeft op een onderdeel waarvoor de hengst aanvankelijk is goedgekeurd, de hengst niet meer op dat gebrek zou mogen worden afgekeurd. Op het eind van het traject moet de hengst op alle onderdelen aan de criteria voldoen. Zou daar anders over worden geoordeeld en geen rekening mogen worden gehouden met later in de procedure gebleken gebreken dan zou een hengst tot de dekdienst moeten worden toegelaten, terwijl hij niet aan de criteria voldoet. Daarmee zou afbreuk worden gedaan aan het statutaire doel van KFPS en het vastgestelde fok- en selectiebeleid. KFPS heeft derhalve op juiste wijze toepassing gegeven aan het Reglement.
3.25
Deze grief treft geen doel.
3.26
Grief 2is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] niet voldoende gemotiveerd hebben betwist dat de aandoening (overvulling) op zich aan inschrijving in het register in de weg kan staan (rechtsoverweging 5.7). [appellanten] hebben aangevoerd dat zij juist uitvoerig hebben betoogd dat Aaron geen enkel probleem ondervond van de geconstateerde overvulling en dat dit geen enkele invloed zou hebben op de nafok.
3.27
Het hof is van oordeel dat deze grief, nog daargelaten dat die is gericht tegen een overweging ten overvloede, niet slaagt. Voorop staat dat anders dan de desbetreffende overweging van de rechtbank kan doen vermoeden de stelplicht en de bewijslast van de geschiktheid van Aaron op [appellanten] rust. Weliswaar hebben [appellanten] een en ander betoogd ten aanzien van die geschiktheid, maar zij hebben hun hun betoog onvoldoende onderbouwd. Zij hadden ten minste een verslag van een diergeneeskundig onderzoek van Aaron waaruit dit zou blijken in het geding dienen te brengen. Daar was te meer aanleiding toe nu ook de door [appellanten] geraadpleegde [X] in zijn rapport stelt dat een bolspat een erfelijk gebrek kan zijn (blz. 2 laatste alinea van het rapport). Voor zover [appellanten] in dit verband hebben beoogd een beroep te doen op artikel 15 van het Reglement Hengstenkeuring (punt 35 memorie van grieven) moet daaraan worden voorbij gegaan. Het Reglement Hengstenkeuring, zoals dat door [appellanten] in het geding is gebracht is vastgesteld op een later tijdstip (25 mei 2012) dan het tijdstip waarop Aaron is gekeurd (begin april 2011) en is bovendien niet van toepassing op de keuring van sporthengsten. Daarom is door zowel KFPS als naderhand door de rechtbank terecht het Reglement tot uitgangspunt genomen. Dit reglement voorziet niet in een extern onderzoek bij de Faculteit voor Diergeneeskunde te Utrecht. Het Reglement gaat er vanuit dat bij een keuring als deze de eigenaar een hengst dient voor te brengen die vrij is van relevante klinische beperkingen en dat in het geval niettemin een dergelijke beperking wordt vastgesteld het op de weg van de eigenaar ligt om de jury er van te overtuigen dat dit een incident is dat geen gevolgen heeft voor de nafok.
Evenmin was het KFPS op grond van het Reglement gehouden, om na herstel van Aaron, het verkort onderzoek te hervatten.
3.28
Grief 2 faalt.
3.29
Met
grief 4komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat van KFPS niet kan worden gevergd dat zij een hengst, ondanks een diskwalificerende aandoening, toelaat tot de dekdienst (rechtsoverweging 5.8). Zij hebben gesteld dat KFPS niet heeft gemotiveerd waarom een hengst, die verder aan alle criteria voldoet, ondanks overvulling niet kan worden ingeschreven als dekhengst.
3.3
Het hof overweegt dienaangaande het volgende. De jury heeft op 5 april 2011 tijdens het verkort onderzoek in aanwezigheid van twee dierenartsen vastgesteld dat Aaron overvulde spronggewrichten (bolspat) liet zien in beide achterbenen. Volgens de jury is dat een klinische beperking die in de weg staat aan goedkeuring als dekhengst. Dat vormt een voldoende motivering van de afwijzingsgrond. De jury komt een ruime beoordelingsvrijheid toe, zeker nu niet is uit te sluiten dat het een beperking betreft die erfelijk is. Van de burgerlijke rechter kan, gezien de binnen (het bestuur van) de vereniging aanwezige deskundigheid en het feit dat de vereniging het eigen fok- en selectiebeleid vaststelt en handhaaft, slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden gevergd dat deze ingrijpt in deze interne aangelegenheden door het eigen oordeel in de plaats te stellen van dat van de vereniging. Daarvan kan alleen sprake zijn als dergelijke besluiten naar inhoud en/of wijze van totstandkoming onzorgvuldig zijn.
3.31
[appellanten] hebben verder niet onderbouwd dat de overvulling is ontstaan als gevolg van de combinatie van stalling, voer en beweging en niet als een gevolg van belasting. Dat valt in elk geval niet af te leiden uit de brief van [dierenarts 3] van 10 mei 2013. Hij heeft nadat de overvulling was vastgesteld geadviseerd het rantsoen te halveren en Aaron meer beweging te geven. Hij heeft niet aangegeven wat de oorzaken van de overvulling waren. Verder waren [appellanten] zelf verantwoordelijk voor de training van Aaron gedurende het onderzoek en heeft KFPS onweersproken gesteld dat Aaron slechts in beperkte mate werd getraind. Tijdens het onderzoek was Aaron in overeenstemming met de wens van [appellanten] op stro gehuisvest en staat eveneens onweersproken vast dat de verzorgingsinstructies van [appellanten] zijn opgevolgd.
3.32
Voor een afweging van belangen zoals [appellanten] in de laatste alinea van de toelichting op grief 4 hebben bepleit is bij een keuring als deze geen plaats. Het statutaire doel van KFPS en het in dat kader vastgestelde fok- en selectiebeleid zijn doorslaggevend.
3.33
De grief faalt.
3.34
Grief 5stelt de proceskostenveroordeling aan de orde. In de opvatting van [appellanten] heeft de rechtbank ten onrechte tarief VI van het liquidatietarief toegepast. Nu het ging om vorderingen van onbepaalde waarde had de rechtbank volgens hen tarief II moeten toepassen.
3.35
Voorop staat dat de rechter bij het uitspreken van een proceskostenveroordeling niet gebonden is aan het liquidatietarief. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank het liquidatietarief echter gevolgd.
3.36
Op grond van het "Liquidatietarief rechtbanken en hoven" geldt dat voor de waardering van het belang van de zaak zaken van onbepaalde waarde in tarief II vallen, tenzij duidelijke aanwijzingen bestaan dat deze zaken onder een ander tarief vallen.
3.37
Zoals uit de beslissing van de rechtbank van 18 juli 2012 blijkt heeft de rechtbank tarief VI toegepast, omdat het zaaksbelang is te herleiden tot een bedrag van € 200.000,- aan waardevermindering en € 90.000,- aan inkomstenderving.
3.38
Het hof stelt met de rechtbank vast dat uit de onderdelen 40 tot en met 42 van de dagvaarding in eerste aanleg volgt dat de inzet van dit geding een bedrag van totaal € 290.000,- beloopt, ook al is primair een gebod en subsidiair een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat gevorderd.
3.39
De rechtbank is derhalve niet afgeweken van het liquidatietarief.
3.4
De grief faalt.
3.41
Grief 6is gericht tegen de toewijzing van de vordering in reconventie tot opheffing van het door [appellanten] ten laste van KFPS onder de bank gelegde conservatoir beslag.
3.42
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van de vraag of het conservatoir (derden)beslag dient te worden opgeheven de bodemrechter in eerste aanleg dezelfde toets heeft aan te leggen als de voorzieningenrechter die hangende de procedure in eerste aanleg over de opheffing van dat beslag heeft te oordelen. Het criterium daarvoor is neergelegd in artikel 705 lid 2 Rv.
3.43
In aanmerking genomen dat de voorgaande grieven niet slagen en daardoor de afwijzing van de vorderingen van [appellanten] onverkort in stand blijft, heeft de rechtbank kunnen oordelen dat (summierlijk) van de ondeugdelijkheid van de vorderingen van [appellanten] is gebleken (artikel 705 lid 2 Rv).
3.44
De verwijzing naar het arrest van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 28 oktober 2008, ECLI:NL:OGHNAA:2008:BG3531 kan [appellanten] niet baten, omdat in die situatie reeds hoger beroep was ingesteld en het hof hangende het hoger beroep had te oordelen of het conservatoir beslag diende te worden opgeheven. Ook in het arrest van de HR van 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1559, waarnaar in het arrest van het Gemeenschappelijk Hof wordt verwezen, was het uitgangspunt dat al hoger beroep was ingesteld tegen het vonnis van de rechter in eerste aanleg.
Daar komt bij, zo niettemin zou moeten worden geoordeeld dat de rechtbank conform beide genoemde arresten de wederzijdse belangen bij het al dan niet opheffen van het beslag nader had behoren af te wegen, partijen noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep ook maar iets over die belangen hebben gesteld.
3.45
Voorts heeft de rechtbank terecht tarief VI van het liquidatietarief toepast, nu het beslag een bedrag van € 265.000,- beliep.
3.46
De grief slaagt niet.
3.47
Tot slot moet worden geoordeeld dat [appellanten] bij bespreking van
grief 7, die er over klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geweigerd [appellanten] toe te staan een akte tot wijziging van eis en overlegging van producties in te dienen, geen belang hebben. [appellanten] zijn in hoger beroep namelijk in de gelegenheid geweest hun vorderingen op de door hen voorgestane wijze aan te passen, hetgeen zij niet hebben gedaan, en alsnog de door hen noodzakelijk geachte stukken in het geding te brengen.
3.48
Het hof zal het door [appellanten] gedane algemene bewijsaanbod passeren. Ingevolge het bepaalde in artikel 166 lid 1 Rv in verbinding met artikel 353 lid 1 Rv moet een partij in hoger beroep tot getuigenbewijs worden toegelaten indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. In hoger beroep brengt de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek moet zijn mee dat van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt in beginsel mag worden verwacht dat zij voldoende concreet vermeldt op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen. [appellanten] hebben daaraan niet voldaan.
Slotsom
3.49
Aangezien de grieven falen, moet het bestreden vonnis van 30 mei 2012 worden bekrachtigd.
Het hof zal [appellanten] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van KFPS zullen worden vastgesteld op € 683,- aan griffierecht en € 3.263,- (1 punt, tarief VI, € 3.263,- per punt) voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 30 mei 2012 van de rechtbank te Leeuwarden;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 683,- voor verschotten en € 3.263,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. B.J.H. Hofstee, G. van Rijssen en I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
3 juni 2014.