In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 mei 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in een belastinggeschil. De belanghebbende, [X] [Z], had een aanslag in de afvalstoffenheffing van de gemeente Duiven ontvangen voor het jaar 2009, welke aanslag door de heffingsambtenaar was gehandhaafd na een bezwaarschrift. De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en vernietigde de aanslag. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, maar het Hof oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het hoger beroep was overschreden. De belanghebbende had aanspraak gemaakt op een schadevergoeding van € 500 voor deze overschrijding. Het Hof oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn vier maanden bedroeg en dat de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) aansprakelijk was voor de immateriële schade. Het Hof kende een schadevergoeding toe van € 250 aan de belanghebbende. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij het Hof aansluiting zocht bij de jurisprudentie van de Hoge Raad over de redelijke termijn in belastingzaken. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige afhandeling van belastinggeschillen en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn voor de betrokken partijen.