In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de stichting [geïntimeerde] over de uitleg van een cao-bepaling met betrekking tot loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid. [appellant] is sinds 1 januari 2008 in dienst bij [geïntimeerde] en is sinds eind september 2012 arbeidsongeschikt. De CAO Sport is van toepassing verklaard op zijn arbeidsovereenkomst. In een brief van 18 september 2013 heeft [geïntimeerde] [appellant] geïnformeerd over de loondoorbetalingsverplichting, waarbij het salaris gedurende de tweede periode van 52 weken maximaal 70% van het laatstgenoten salaris zou bedragen.
Het hof verwijst naar het vonnis van de voorzieningenrechter van 23 januari 2014, waarin de vorderingen van [appellant] werden afgewezen. [appellant] vorderde onder andere uitbetaling van het ingehouden salaris, doorbetaling van het volledige salaris en ongedaanmaking van de verwijdering van zijn gegevens van de website van [geïntimeerde]. De voorzieningenrechter oordeelde dat [appellant] niet in de situatie verkeerde zoals bedoeld in artikel 22 lid 4 van de CAO Sport, wat [appellant] in hoger beroep aanvecht.
Het hof oordeelt dat het spoedeisend belang van [appellant] voortvloeit uit zijn financiële situatie, mede door een recente echtscheiding. Het hof legt artikel 22 van de CAO Sport uit en komt tot de conclusie dat er geen aanknopingspunten zijn voor de door [appellant] bepleite aanvulling van zijn salaris tot 100%. De bedrijfsarts heeft niet bevestigd dat er geen vooruitzicht op herstel is, wat een voorwaarde is voor de gevraagde aanvulling. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.