Uitspraak
de bank,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
“De geldlening of het restant daarvan met rente is terstond opeisbaar, zonder dat enige ingebrekestelling nodig zal zijn:(…)b. bij ingebrekstelling.”
“op grond van het eerder in de procedure – abusievelijk – vermelde artikel 7 aanhef en onder b van de Algemene Bepalingen voor Hypotheekstelling(het hof leest: Woninghypotheken)
waarin kort gezegd is vermeld dat (het restant van) de hypothecaire geldlening bij inbeslagneming terstond opeisbaar is zonder dat een ingebreke stelling nodig is.”
“De Bank heeft zich daarbij gebaseerd op artikel 7 sub b van de voormelde algemene voorwaarden voor woninghypotheken: De geldlening of het restant daarvan met rente is terstond opeisbaar, zonder dat enige ingebrekestelling nodig zal zijn.”
(HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771, RvdW 209, 767) is het de appellant immers na de memorie van grieven niet meer toegestaan haar vordering en de grondslag waarop deze is gebaseerd te wijzigen.
grieven I t/m IIIfalen.
grieven IV en Vverzet de bank zich tegen haar veroordeling in de werkelijke proceskosten. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Niet is gebleken dat de bank door het instellen van de onderhavige vordering of door haar wijze van procederen misbruik heeft gemaakt van haar procesbevoegdheid dan wel anderszins onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld. Van misbruik van procesbevoegdheid is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353). De rechter dient zich bij het aannemen van misbruik van procesbevoegdheid of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure terughoudend op te stellen, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012, 233).
incidenteel appelheeft betrekking op de vordering die inzet was van het geding. Nu de afwijzing van die vordering in hoger beroep zal worden bekrachtigd heeft [geïntimeerde] geen belang bij behandeling van haar incidentele grief en zal een proceskostenveroordeling in het incidenteel appel achterwege blijven.