Uitspraak
[appellante],
1.[geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
3. [geïntimeerde 3],
4. [geïntimeerde 4],
5. [geïntimeerde 5],
6. [geïntimeerde 6],
[geïntimeerden],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordelingtussenarrest van 26 november 2013
mogelijkheidvan blootstelling onvoldoende is; [de erflater] dient daadwerkelijk te zijn blootgesteld aan asbest. Het hof heeft [geïntimeerden] in de gelegenheid gesteld te reageren op het met een beroep op de arresten van 7 juni 2013 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:BZ1717 en ECLI:NL:HR:2003:BZ1721) en een rapport van de Gezondheidsraad onderbouwde betoog van [appellante] dat niet iedere blootstelling aan asbest volstaat, maar dat sprake moet zijn van een relevante mate van blootstelling.
verder over de grieven
17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000: AA8369, Hoge Raad 23 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006: AW6166 en Hoge Raad 9 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF8875). Deze door de Hoge Raad ontwikkelde (arbeidsrechtelijke omkerings)regel drukt het vermoeden uit dat de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dit vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsook door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Gelet daarop is voor dat vermoeden geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is, aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 7 juni 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ1721).
op situaties van mesothelioom.
[de erflater] gedurende de jaren 1974 tot en met 1985, en in elk geval nog na 13 juli 1977, in zijn werkzaamheden voor (de rechtsvoorganger van) [appellante] is blootgesteld aan asbest. Volgens [geïntimeerden] is dat het geval. [appellante] bestrijdt dat.
gedurende zijn dienstverband bij Scheepswerf [X 1] tussen 1957 en 1959 dan wel gedurende zijn dienstverband bij [woonplaats 3] [appellante] Delfzijl B.V. en de [appellante] tussen 1974 en 1985 aan asbest blootgesteld is geweest. In het kader van die bewijsopdracht zijn door beide partijen getuigen gehoord. De verklaringen van deze getuigen zijn niet van belang voor zover deze betrekking hebben op de werkzaamheden van [de erflater] in de jaren 1957 tot 1959.
[de erflater] werkzaam was op de nieuwbouwafdeling van [woonplaats 3] [appellante] op de locatie [locatie 2] en niet op de locatie van Scheepswerf [X 1], locatie
[locatie 1]. Ook volgt uit de verklaringen dat [de erflater] vooral belast was met het aanleggen van scheepspijpleidingen. [geïntimeerden] hebben gesteld dat
[de erflater] daarnaast reparatiewerkzaamheden heeft verricht. Deze, door [appellante] gemotiveerd bestreden, stelling vindt onvoldoende steun in de afgelegde getuigenverklaringen. Alleen de zoons van [de erflater] en getuige [getuige 5] hebben verklaard dat [de erflater] ook reparatiewerkzaamheden verrichtte. De zoons hebben dat echter niet zelf vastgesteld, maar van hun vader vernomen. De verklaring van [getuige 5] staat verder op zichzelf en vindt onvoldoende steun in de andere getuigenverklaringen.
[geïntimeerden] hebben weliswaar aangevoerd dat ook uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat [de erflater] (incidenteel) reparatiewerk deed, maar het hof leest dat niet in deze verklaringen. Getuige [getuige 1], die vanaf 1962 tot 2002 voor [appellante] en haar rechtsvoorgangers heeft gewerkt, heeft verklaard dat hij [de erflater] niet heeft gekend. [getuige 1] neemt aan dat dat komt doordat hij op een andere locatie werkte. Zijn verklaring dat pijpfitters in de nieuwbouw soms ook in de reparatieafdeling werkten, levert dan ook geen bewijs op voor de stelling dat ook [de erflater], die op een andere locatie werkte, soms reparatiewerk verrichtte. Getuige [getuige 2] heeft op de vraag of [de erflater] ook wel eens op de reparatieafdeling heeft gewerkt het volgende antwoord gegeven:
“Wanneer u mij vraagt of wijlen de heer [de erflater] ook wel eens op de reparatieafdeling heeft gewerkt durf ik daar niet onder ede over te verklaren. Dat was niet te doen gebruikelijk. Ik kan echter niet uitsluiten dat hij daar wel eens een klus heeft gedaan.”
[getuige 2] gaat er gelet op de hoofdregel - het was niet gebruikelijk dat medewerkers van de nieuwbouwafdeling ook reparatiewerkzaamheden verrichtte - vanuit dat [de erflater] geen reparatiewerk heeft verricht, maar kan - hetgeen het hof ook wel begrijpelijk acht - niet uitsluiten dat ooit een uitzondering is gemaakt op deze hoofdregel. Hij heeft echter niet zelf vastgesteld dat deze uitzondering zich heeft voorgedaan.
grief I in het incidenteel appel, die zich keert tegen het oordeel van de kantonrechter dat er op grond van de getuigenverklaringen vanuit gegaan dient te worden dat [de erflater] in de afdeling nieuwbouw werkzaam is geweest.
[de erflater] in de jaren 1974 tot 1985 (en in elk geval tot na 13 juli 1977) op de afdeling nieuwbouw is blootgesteld aan asbest. Die vraag kan alleen bevestigend worden beantwoord indien in de desbetreffende periode op de afdeling nieuwbouw met asbest werd gewerkt. Indien dat het geval is, rijst vervolgens de (van eerstgenoemde vraag te onderscheiden) vraag of [de erflater] met asbest in aanraking is gekomen. Over beide vragen lopen de verklaringen van de getuigen uiteen:
a. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij in 1968 bij Scheepswerf [X 1] in dienst is gekomen en na de fusie in dienst is gekomen bij [appellante], waar hij tot 1986 heeft gewerkt. [getuige 3] was aanvankelijk metaalbewerker, maar is na vijf jaar (dus vanaf 1973) tekenaar geworden. Hij heeft verklaard dat uit de tekeningen en bestekken die hij toen onder ogen kreeg, volgde dat asbest werd gebruikt:
“Asbest werd gebruikt door firma’s die isolatie moesten aanbrengen en daarvoor werden ingehuurd. Daarnaast werd er asbest toegepast door medewerkers van de werf. Ik noem de jongens van de pijpafdelingen die asbestpakkingen tussen flenzen aanbrachten en die pakkingen ook bewerkten door er gaten in te boren zodat er bouten doorheen konden worden gestoken. Daarnaast weet ik van lassers die lasdekens van asbest gebruikten om onderdelen af te schermen tegen lasspetters.(…)
Toen ik na vijf jaar op de tekenkamer ben gaan werken heb ik kunnen zien dat er asbest werd toegepast omdat er op tekeningen stond vermeld “isolatie” en omdat je in de bestekken kon teruglezen dat die isolatie asbestisolatie was. Dat gold dus ook voor de tijd dat ik bij [appellante] op de tekenkamer heb gewerkt.
In de periode dat ik in dienst ben geweest bij Scheepswerf [X 1]/[appellante] is het gebruik van asbest gaandeweg minder geworden. Er werden op den duur andere isolatiematerialen, bijvoorbeeld Isover-dekens, gebruikt. Dat stond dan ook in de bestekken genoemd. Ik kan niet precies verklaren vanaf wanneer daar een omslag in is gekomen.”
Uit deze verklaring volgt dat gedurende enkele jaren na 1973, ook na de fusie in 1980, waardoor [appellante] ontstond, ook op de nieuwbouwafdeling nog gebruik werd gemaakt van asbest;
b. De verklaring vangetuige [getuige 3] wordt weersproken door de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 4]. [getuige 2] is in 1975 als tekenaar/constructeur gaan werken voor [woonplaats 3] [appellante] Delfzijl en is in 1980 bedrijfsleider nieuwbouw geworden. Hij heeft verklaard dat bij zijn weten in 1975 geen asbesthoudende materialen werden ingekocht. Het was toen algemeen bekend dat dit een gevaarlijke stof was, aldus [getuige 2]. Volgens [getuige 2] werd de aanleg van leidingsystemen in de motorkamers van nieuwe schepen uitbesteed aan een onderaannemer en was [de erflater] belast met het aanleggen van andere leidingsystemen, zoals het aanleggen van afvoeren, leidingen ten behoeve van ballastwater en hemelwaterafvoeren. Voor deze leidingen werden rubberen of kunststofpakkingen gebruikt. De hittebestendige pakkingen werden kant en klaar ingekocht. Leidingen werden geïsoleerd met glaswol, glasvezeldoek of (waar het uitlaatdempers betrof) glaskoord. De verklaring van [getuige 4] sluit daarbij aan. [getuige 4] heeft van 1969 tot 1994 bij (de rechtsvoorgangers van) [appellante] gewerkt, aanvankelijk als tekenaar, later als project engineer tekenen/ontwerpen. [getuige 4] kan zich niet herinneren dat binnen de nieuwbouwafdeling van het bedrijf asbest werd toegepast. Hij kan zich evenmin herinneren ooit asbesthoudende materialen te hebben besteld. Hij heeft op dit punt onder meer verklaard:
“Ik heb tijdens mijn dienstverband veel bestekken, tekeningen en begrotingen gemaakt. Ik heb niet gezien dat het ooit voor kwam dat er asbest moest worden toegepast. De enige toepassing die ik daarvan ken was voor hete installaties. Er waren geen exacte voorschriften hoe er moest worden geïsoleerd, want dat moest worden uitbesteed. Ons bedrijf schakelde voor de machinekamerinstallatie een onderaannemer in, [onderaannemer] uit Groningen. Op haar beurt schakelde dit bedrijf voor het isoleren van uitlaatsystemen een isolatiebedrijf, bijvoorbeeld [isolatiebedrijf] in. Mr Gans vraagt mij welke materialen voor het isoleren van uitlaten werden toegepast. Op de nieuwbouw was dat geen asbest, maar glaswolkoord. Daar ben ik vrijwel zeker van. Wijlen de heer [de erflater] kwam voor zijn werk ook in de motorruimtes in het geval van nieuwbouw. Hij was erg allround en was belast met het aanleggen van allerlei typen scheepspijpleidingen waar hoge temperaturen geen rol speelden. De pakkingen die hij daarvoor gebruikte waren mestal rubberachtig.”
[getuige 4] heeft ook verklaard dat hij niet kan uitsluiten dat in de vroegere periode, kort na 1967, in de nieuwbouw nog asbesthoudend materiaal werd toegepast.
c. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij persoonlijk niet met asbest heeft gewerkt, maar wel asbest in het bedrijf heeft gezien op de afdeling nieuwbouw. Monteurs van de bedrijven die motoren plaatsten, gebruikten asbest en ook de medewerkers van [X 1] die leidingen van isolatiemateriaal voorzagen, gebruikten asbest, aldus [getuige 1], die ook heeft verklaard dat in de machinekamer of in de dubbele bodem van het schip, waar de leidingen liepen, asbestpakkingen weden toegepast. Die pakkingen lagen in het magazijn. Naar het oordeel van het hof draagt deze verklaring van [getuige 1] niet toe aan het bewijs dat op de nieuwbouwafdeling waar [de erflater] werkte ook na 12 juli 1977 nog asbest werd toegepast. Niet alleen verklaart [getuige 1] niet over die afdeling, zijn verklaring is ook onduidelijk over de periode waarin asbest werd gebruikt. [getuige 1] heeft daarover verklaard:
“Ik kan niet zeggen of het gebruik van asbest in de loop der tijd minder is geworden. Wel weet ik dat gaandeweg bekend is geworden dat asbest heel schadelijk is voor de gezondheid. Er zullen wel op enig moment maatregelen zijn genomen, maar ik weet niet wanneer. U moet weten dat ik eerst ijzerwerker was en later vanaf de jaren zeventig, maar wanneer precies weet ik niet meer, ben ik afschrijver geworden waardoor ik meer in de gebouwen ben gaan werken in plaats van op de schepen. Daardoor kwam ik minder in de machinekamers en heb ik dus niet meer gezien hoe er gewerkt werd. Daarnaast werd in de loop der tijd isolatiewerk meer uitbesteed aan bedrijven die daarin gespecialiseerd waren, maar ik weet niet wanneer dat geweest is.”
De verklaring van [getuige 1] over de praktijk op de werkvloer van de afdeling nieuwbouw waar hij (en niet [de erflater]) werkzaam was, betreft de situatie in de jaren zestig tot ergens in de jaren zeventig, zodat onduidelijk is in hoeverre de verklaring relevant is voor de praktijk na 12 juli 1977.
d. Getuige [getuige 5] heeft verklaard in de periode tussen 1968 en 1980 met [de erflater] te hebben samengewerkt. Op de vraag of er in die tijd op de nieuwbouwafdeling asbest werd gebruikt, heeft hij het volgende antwoord gegeven:
“Ja, in de nieuwbouw werden asbestpakkingen van leidingen voor scheepsmotoren toegepast. Asbest is jarenlang gebruikt. Dat is op een gegeven moment veranderd. Maar ik kan niet zeggen wanneer dit het geval is geweest, ik denk na 1980, maar ik weet het niet precies. Toenwerd gezegd dat asbest ongezond was. Ik heb gezien dat [de erflater] zelf asbestpakkingen moest snijden. Dat materiaal zat op een rol. Dat was werk voor de nieuwbouw, want reparatiewerk heb ik hem nooit zien doen. (…)
Ik was al weg bij [appellante] toen er over de gevaren van asbest werd gesproken. (…)
Je herkent asbestmateriaal voor pakkingen onmiddellijk, want het is heel bros. Asbestmateriaal wordt gebruikt tussen buizen of voor het omwikkelen van buizen omdat het niet kan verbranden. Het is veel in machinekamers toegepast. Ook in de periode 1968 – 1980 was dat het geval.”
e. Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat hij toen hij bij [appellante] werkte
- volgens hem tussen 1980 en 1984 - heeft gezien dat er op de afdeling nieuwbouw met asbest werd gewerkt. Dat werd volgens hem toegepast in de machinekamers en schoorstenen van schepen en tussen de buizen. Hij heeft ook heeft gezien dat [de erflater] bij het aanbrengen van flenzen pakkingsmateriaal moest uitsnijden of uitslijpen.
f. [geïntimeerde 2], wiens verklaring als de verklaring van een partijgetuige slechts aanvullend bewijs oplevert, heeft verklaard dat hij van zijn vader heeft begrepen dat hij bekledingen heeft moeten weghalen en vernieuwen en dat het asbestbekledingen betrof. Het hof merkt op dat uit de verklaring van [geïntimeerde 2] niet duidelijk wordt of het werken met asbest gedurende de gehele periode 1974 – 1985 heeft plaatsgevonden. Een andere zoon van [de erflater], [geïntimeerde 1], heeft ook (eveneens als partijgetuige) verklaard dat zijn vader met asbest heeft gewerkt. Hij legt een relatie tussen deze werkzaamheden en de reparatiewerkzaamheden die zijn vader zou hebben verricht. Verder heeft hij verklaard dat hij omstreeks 1972/1973 vakantiewerk heeft gedaan bij de scheepswerf waar zijn vader toen werkte. Bij die scheepswerf werd toen (ten behoeve van de bouw van een fietsenhok) nog met asbestplaatsen gewerkt, aldus [geïntimeerde 1].
[Y]. [Y] heeft over de visuele herkenning van asbesthoudend materiaal het volgende geschreven:
"Visueel kan men niet eenvoudig vaststellen of materiaal asbesthoudend is. Van isolatiematerialen en isolatiekoord is onder andere door in asbestherkenning gespecialiseerde asbestinventariseerders met redelijke waarschijnlijkheid visueel aan te geven of het asbesthoudend isolatiemateriaal betreft. Van asbestplaten, pakkingen, afdichtingskoord, kit, coating en dergelijke is met veel mindere waarschijnlijkheid visueel aan te geven of genoemd materiaal asbesthoudend is. Vaak werd op de verpakking van het materiaal aangegeven of het materiaal asbesthoudend is dan wel een asbestvrij product.
In processtuk 7, verslag [getuige 6] wordt gesteld dat men 'in pakkingen asbesthoudend materiaal onmiddellijk herkent, want het is heel bros'.
Visueel is niet eenvoudig vast te stellen of pakkingen en dergelijke asbesthoudend zijn, na analyse met behulp van microscopische technieken kan men eenvoudig vaststellen of het materiaal asbest bevat."
[geïntimeerden] hebben de deskundigheid van de heer [Q] op het gebied van de asbestherkenning niet (gemotiveerd) in twijfel getrokken. Wel hebben zij betoogd dat de verklaring niet als onpartijdig en onafhankelijk kan gelden. Indien zij daarmee bedoelen dat de verklaring afkomstig is van een partijdeskundige hebben zij dat terecht geconstateerd. Dat betekent echter niet dat aan de verklaring om die reden geen gewicht toekomt. [geïntimeerden] hebben de inhoud van de verklaring van [Q] slechts in algemene bewoordingen weersproken. Zij hebben zich daarbij niet beroepen op een eigen deskundige. Het hof gaat er dan ook vanuit dat hetgeen de heer [Q] - inderdaad in algemene zin, zonder het toe te spitsen op de situatie bij [appellante] - heeft opgemerkt over de herkenning van asbest juist is. Door deze schriftelijke verklaring worden de getuigenverklaringen van [getuige 6] en [getuige 5], dat zij hebben geconstateerd dat er met asbest werd gewerkt vergaand gerelativeerd. Indien het in het algemeen bepaald moeilijk is om asbest visueel te herkennen, rijst de vraag of de op een visuele herkenning gebaseerde constatering van deze beide getuigen wel voldoende betrouwbaar is, welke vraag het hof ontkennend beantwoordt.
[de erflater], die in het voordeel van [appellante] heeft verklaard. Het horen van de heer [R] als getuige, zoals door [appellante] is aangeboden, kan reeds om die reden achterwege blijven.
asbest, slaagt het beroep op verjaring en daarmee
grief IV in het principaal appel.
zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten in beide instanties ( € 3.600,- (6 punten à € 600,-) voor het salaris van de gemachtigde in eerste aanleg en € 1.631,- (1 punt, tarief IV) voor geliquideerd salaris van de advocaat in hoger beroep).