Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
erven [A], zijnde
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, betreft het een hoger beroep inzake de vastlegging van pachtovereenkomsten en de waardering van getuigenbewijs. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.H. van der Wal, heeft in hoger beroep de erven [A], vertegenwoordigd door advocaat mr. J.T.A.M. van Mierlo, aangeklaagd. De zaak is voortgevloeid uit een eerder tussenarrest van 19 november 2013, waarnaar het hof verwijst voor het verloop van het geding tot dat moment. In het vervolg van de procedure zijn getuigenverhoren gehouden aan beide zijden, waarbij de appellant en zijn vader als getuigen zijn gehoord, evenals T.L. Kok, de belastingadviseur van wijlen [A].
De appellant heeft verklaard dat hij met wijlen [A] een overeenkomst had gesloten over het gebruik van een perceel, maar het hof oordeelt dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende overtuigend zijn om de stellingen van de appellant te onderbouwen. Het hof wijst op inconsistenties in de verklaringen en concludeert dat er geen aanvullend bewijs is dat de stellingen van de appellant ondersteunt. De getuigenverklaring van Kok biedt ook geen steun voor de claims van de appellant, aangezien deze bevestigt dat [A] zijn gronden voor de lelieteelt verhuurde, maar ook waarschuwde dat het gebruik door een partij zoals de appellant niet 'iets vasts' moest worden.
Het hof legt vast dat er een pachtovereenkomst is tussen wijlen [A] en de appellant voor een perceel van 10.81.37 ha, met een pachtprijs van € 450 per hectare, en een feitelijk beëindigde pachtovereenkomst voor een ander perceel voor de jaren 2007 en 2008 met een pachtprijs van € 650 per hectare. De erven [A] worden veroordeeld in de proceskosten tot aan het tussenarrest, met compensatie van de proceskosten voor het overige. Het arrest is uitgesproken op 18 maart 2014.