Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding
- de pleitnota's van de op 11 februari 2014 gehouden pleidooien. Hierbij is akte verleend van de akte houdende in geding brengen producties ten behoeve van pleidooi, tevens houdende wijziging eis die bij bericht van 27 januari 2014 (hierna: akte van 27 januari 2014) namens [appellant] is ingebracht.
2.De vaststaande feiten
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Grief Iricht zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] niet tijdig heeft geprotesteerd in de zin van artikel 6:89 BW.
Grief II en IIIrichten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de verwijten omtrent het creëren van exorbitante marginplichten en provisiejagen (churning) de vorderingen niet kunnen dragen bij gebreke van gestelde schade die daardoor zou zijn veroorzaakt.
Grief IVis gericht tegen de proceskostenveroordeling.
"(voldoende) geld achter de hand had"en dat hij
"niet afhankelijk was van deze middelen voor wat betreft levensonderhoud"is onvoldoende concreet, nog daargelaten dat ook hierover niets is terug te vinden in het interne document. Ditzelfde geldt voor de opmerking gemaakt door de leidinggevende van [naam adviseur] tijdens de comparitie in eerste aanleg (
"Het vermogen bij [geïntimeerde] was extra vermogen waarvan [appellant] niet hoefde te leven en daarmee werd een actief beleggingsbeleid gevoerd"). Het was [geïntimeerde] bekend of had dat in ieder geval moeten zijn dat [appellant] zijn vermogen had verworven door op [leeftijd appellant]-jarige leeftijd zijn onderneming te verkopen. Een deel van dat vermogen had hij belegd bij de ING Bank in, volgens [appellant], obligaties, aandelen en opties. Namens [geïntimeerde] is tijdens het pleidooi bij het hof 's-Hertogenbosch verklaard dat de portefeuille die door [appellant] bij ING werd aangehouden een pensioendoelstelling had, maar dat de portefeuille bij [geïntimeerde] een vermogensgroeidoelstelling had en geen inkomensdoelstelling. Naar het oordeel van het hof had het van meet af aan op de weg van [geïntimeerde] gelegen om indringend bij [appellant] te verifiëren of hij de consequenties overzag van het verlaten van de kennelijk bij ING aanwezige pensioendoelstelling van zijn beleggingen. Dat geldt temeer omdat een pensioendoelstelling een voor de hand liggende doelstelling is bij iemand van [leeftijd appellant] jaar die zijn onderneming heeft verkocht en geen andere inkomstenbronnen heeft. Hierover heeft [geïntimeerde] niets voldoende concreet gesteld, terwijl uit de Aangifte Inkomensbelasting 1997 (productie 16 bij memorie van grieven) volgt dat [appellant] vanaf 31 maart 1997 geen inkomen meer uit dienstbetrekking ontving, geen beroep meer uitoefende, op dat moment geen kapitaalverzekeringen of lijfrenteverzekeringen bezat, per 1 januari 1998 NLG 204.924 aan beleggingen bezat en het overgrote gedeelte van zijn vermogen (NLG 3.803.289) had ondergebracht op bank- en/of girorekeningen. Voorts heeft [geïntimeerde] benadrukt dat [appellant] een zeer ervaren belegger was, hetgeen overigens door [appellant] is betwist. Zelfs indien dit het geval zou zijn, dan nog ontslaat het [geïntimeerde] niet van de verplichting om bij aanvang van de beleggingsrelatie, waarbij [appellant] volgens [geïntimeerde] is afgeweken van de beleggingsdoelstelling die hij met [naam adviseur] - toen deze nog bij ING werkte - kennelijk had bepaald, te waarschuwen voor de risico's die aan de voorgenomen beleggingsvorm, namelijk uitsluitend aandelen, opties en futures, zijn verbonden. Dat [geïntimeerde] een dergelijke waarschuwing bij aanvang van de relatie heeft gegeven is onvoldoende gesteld en niet gebleken. Gelet op de enorme risico's die zijn verbonden aan opties en futures (waarbij het risico vanwege het enorme hefboomeffect de margin vele malen kan overtreffen) had [geïntimeerde] zich ervan moeten vergewissen of [appellant] die risico's in voldoende mate overzag en desondanks bereid was om dergelijke risico's te lopen, hetgeen [appellant] ook heeft betwist. Onderdeel van de zorgplicht is immers om een particuliere belegger voor een gebrek aan inzicht en voor mogelijk lichtzinnig gedrag ([appellant] heeft zichzelf als "naïef" omschreven) te behoeden, niet alleen bij aanvang van de relatie maar ook gedurende het verloop daarvan.
"We vechten ons wel weer terug"en
"De verliezen kunnen we gaan goed maken. U moet er nu niet uitstappen". Ook heeft [naam adviseur] tijdens een gesprek over zijn verliezen [appellant] een grafiek overhandigd getiteld
"De emotionele belegger"(productie 8 inleidende dagvaarding), waarin schematisch wordt geduid dat het niet verstandig is om te verkopen als de markt op een dieptepunt staat. Vanwege de oplopende verliezen heeft [geïntimeerde] op enig moment [appellant] geadviseerd om geld vrij te maken uit diens woningen. [appellant] beschikte toen niet meer over een vermogen waarmee de gekozen beleggingstrategie in opties en futures kon worden voortgezet. In oktober 2000 heeft [geïntimeerde] een hypothecair krediet van circa € 295.000 ter beschikking gesteld met als onderpand het huis van [appellant] in Nederland. In september 2002 is dit krediet verhoogd met € 60.000. De gelden uit deze kredietfaciliteiten zijn gestort op de effectenrekening. In januari 2004 heeft [geïntimeerde] [appellant] nogmaals geadviseerd om een hypothecaire geldlening af te sluiten, dit keer met als onderpand het tweede - niet bezwaarde - huis van [appellant] in [land]. De geldlening van € 270.000 is vervolgens gestort op effectenrekening [rekeningnummer 2]. Dit betekent dat in de periode oktober 2000 tot en met januari 2004 [geïntimeerde] op de hoogte was of in ieder geval had moeten zijn dat [appellant] kennelijk niet over voldoende eigen middelen beschikte om de geadviseerde beleggingsstrategie te volgen en dat maar liefst ruim € 600.000 aan (hypothecaire) leningen zijn verstrekt om te beleggen. Handhaving van het risicoprofiel is tegen die achtergrond, zonder toelichting die [geïntimeerde] in onvoldoende mate heeft gegeven, onbegrijpelijk.
"de markt herstelt zich wel weer". De geruststellende mededelingen beperkten zich ten aanzien van [appellant] niet tot algemene - niet in haar risicosfeer liggende - uitspraken over de marktomstandigheden. [geïntimeerde] heeft [appellant] ook meermalen specifiek gerustgesteld door uitspraken als
"we vechten ons wel weer terug".Dit bleef [geïntimeerde] zelfs volhouden nadat in 2001 de helft van het vermogen van [appellant] al was verdampt. Ook heeft [geïntimeerde] [appellant] gerustgesteld met een A4-tje over
"De emotionele belegger".Het hof is dan ook van oordeel dat [appellant] eerst in september 2007 op de hoogte is geraakt van het bestaan van een op een bank rustende zorgplicht jegens hem, en dat hij, omdat hij gerede twijfel kreeg om te veronderstellen dat [geïntimeerde] daarin kon zijn tekortgeschoten, in feite ogenblikkelijk een onderzoek heeft doen opstarten. Namens [appellant] is reeds bij brief van 27 september 2007 [geïntimeerde] op de hoogte gebracht van de aard van de klachten van [appellant], terwijl bij brief van 27 november 2007 de klacht uitvoerig is onderbouwd. Het hof is van oordeel dat, gelet op dit tijdsverloop tussen het moment van ontdekking van de tekortkoming en het moment waarop is geprotesteerd, geen sprake is van benadeling van [geïntimeerde] in haar bewijspositie of van een aantasting van haar mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken. Daarbij komt dat op 18 november 2005 de laatste optietransactie had plaatsgevonden en het vermogen van [appellant] al zodanig was verdampt dat al veel eerder dan in 2007 een mogelijkheid tot herstel niet meer als realistisch kan worden beschouwd.
grief IIstelt [appellant] aan de orde dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verwijt van [appellant] omtrent het creëren van de exorbitante marginplichten de vordering niet kan dragen bij gebreke van een stelling omtrent de schade die daardoor zou zijn veroorzaakt. [appellant] stelt dat door de risicovolle optietransacties exorbitante marginplichten ontstonden in zijn portefeuille. Volgens [appellant], onder verwijzing naar artikel 28 lid 3 en 4 NR1999, heeft [geïntimeerde] niet voldaan aan haar verplichting om bij een dekkingstekort, dat ondanks sommatie niet binnen vijf dagen door [appellant] was aangezuiverd, tot liquidatie van de portefeuille over te gaan. Een dergelijke situatie heeft zich gedurende drie periodes in 2000 voorgedaan. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] ook in periodes van niet toegestane dekkingstekorten juist nieuwe (marginverhogende) transacties verricht. Deze risico's passen niet bij het door [appellant] gewenste beleggingsbeleid en hij wil de daardoor ontstane schade vergoed zien. [geïntimeerde] heeft betwist dat er sprake was exorbitante dekkingstekorten. Naar aanleiding van de brief van 27 november 2007 van de advocaat van [appellant] heeft [geïntimeerde] een (intern) onderzoek laten verrichten, waarvan de uitkomsten naar [appellant] zijn gestuurd. Volgens [geïntimeerde] dient, anders dan waarvan [appellant] bij zijn berekeningen is uitgegaan, gekeken te worden naar de totaalpositie van de beleggingen. Dan blijkt dat in de periode 1998 tot en met begin 2001 zich geen relevante dekkingstekorten hebben voorgedaan.
4.Slotsom
€ 254,00
€ 904,00(2 punten x tarief II)
€ 313,00
€ 2.682,00(3 punten x tarief II)
€ 9.131,00(1,5 punten x tarief II + 2 punten x tarief VII)